Vroom en gelovig prijzen in de NBV
Vroom en gelovig prijzen in de NBV
Over Psalm 103 kan ik met de Nieuwe Bijbelvertaling in handen niet meer preken zonder bijna bij elke regel de gemeente te zeggen dat er eigenlijk in de grondtekst iets anders staat. ‘Prijs de Heer’, zo begint de Psalm, want, zo zullen de vertalers moeten hebben gedacht, er staat wel ‘zegen de HEER’, maar dat kan natuurlijk niet. De traditie heeft ons geleerd dat de ‘Here God’, of met de NBV, ‘God, de Heer’, wel kan zegenen, net zoals de goden van de volken, maar dat de mens uiteraard alleen de zegen kan ontvangen. In de NBV mag alleen God zegenen. Terwijl het aardige nu juist is van de bijbel dat die ‘God’ die daar optreedt een heel vreemde is. Een Mensengod namelijk, die een verbond is aangegaan met zijn mensen. Dat is voor hem het voornaamste: die mens! En omdat die mens alles voor hem is, wil hij niet alleen zelf die mens zegenen, maar geeft hij die mens een geweldig beslissende rol te spelen in die vreemde verbondsgeschiedenis. Die mens die is in de bijbel op zijn benen gezet. Deze ‘God’ wil niet dat die mens knielend, vernederd godsdienstig door het leven gaat, deze God wil nota bene ook door die mens gezegend zijn. Ja, in de religieuze wereld is dat natuurlijk ondenkbaar, en in de oude roomskatholieke en gereformeerde tradities is dat misschien wel godslasterlijk maar in de bijbel krijgt de mens ook deze God te zegenen. ‘Zegenen’ is namelijk een verbondswoord bij uitstek! Zegenen is een wederzijde akte. Is een met elkaar in gemeenschap treden. Je hoort het in de joodse gebeden terugkomen: ‘Gezegend zijt gij Heer!’ Ja, zo doe je dat in de bijbel. Die kleine mens is uit de kleinering van de wereld bevrijd en op z’n benen gezet om zijn HEER en zijn medemens te zegenen. Daar is niets sacraals aan. Het is het mooiste wat je kunt doen, ook in het pastorale werk. Nu goed, de NBV denkt daar blijkbaar anders over. Zij meent dat dit niet kan en daarom staat er niet ‘Zegen de Heer mijn ziel’, maar ‘Prijs de Heer’. Het was natuurlijk ten opzichte van de Staten Vertaling en de NBG ‘51 een geweldige verbetering geweest. Gemiste kans! Niet alleen in deze Psalm maar ook bijvoorbeeld in het evangelie naar Lucas. Aan het begin van het evangelie zien wij daar die twee oude mensen in de traditie van Abraham en Sara staan: Zacharias en Elisabeth. ‘Rechtvaardigen voor God’ worden ze genoemd, goed oudtestamentisch. O nee, voor de NBV is dat wat moeilijk, ‘rechtvaardig’. Dat moet maar worden vertaald met, zoals kerkmensen nu eenmaal gezien worden: ‘vrome en gelovige mensen’. Zacharias en Elisabeth waren ‘vrome en gelovige mensen’. Als ik niet beter zou weten zo ik eerlijk gezegd met een gaap dit boekje weer sluiten, maar goed. En wat doet dan Zacharias als zijn stomheid ten einde is wanneer de naam van zijn zoon is uitgeroepen? Wat doet hij dan in navolging van Maria? Heel beslissend voor de compositie van dit evangelie: hij zegent! ‘Gezegend zij de Heer, de God van Israel.’ Het aardige is namelijk dat zo ook het evangelie eindigt. Zoals het begon in de tempel met de stomgeslagen Zacharias, zo eindigt het evangelie in de tempel met een voortdurend ‘zegenen van God’: Jezus maakt de tongen los en legt de zegen in de mond van de gemeente. De NBV ziet dit helaas over het hoofd. Overal wordt ‘zegenen’ ook hier in het Lucasevangelie ‘prijzen’ en aan het einde ‘loven’. Elke correspondentie valt weg. De vertaling maakt daarmee het ‘ouverturekarakter’ van die eerste hoofdstukken van het evangelie onzichtbaar. Het evangelie laat zich namelijk in zijn geheel lezen als een uitgebalanceerde compositie met zorgvuldig gewogen thema’s . Kostelijk, als je dat leert ontdekken. Maar wat maakt déze vertaling de lezer en hoorder toch onmondig! Niet bepaald van deze tijd. Nu moet dus steeds de dominee het beter weten: ‘want eigenlijk, gemeente, staat er ‘dat’.
In Psalm 103 gaat het in de NBV over de hele linie mis. De Witz is er toch helemaal af. Als we vanuit de grondtekst woordje voor woordje verder lezen dan horen we: ‘Zegen de HEER, mijn ziel en al wat in mij is zijn heilige naam.” Al wat in mij is! Zo staat het er. Je ziel is eigenlijk al alles: heel je wezen en om dat te benadrukken dat je met heel je wezen, met heel je existentie bij dit zegenen betrokken bent: staat er: ‘… en al wat in mij is!’ Niets blijft achter. De NBV vertaalt echter: ‘Prijs mijn hart, zijn heilige naam’. We hebben ‘ziel’ gehad, dan doen we nu maar ‘hart’. Om de zappende mens tegemoet te komen? De lezer en hoorder denkt dat het er staat. Het staat er echter niet. Het wordt vlak en gemoedelijk. De poëzie is eruit Het gaat in de Psalm namelijk nog verder: ‘… en al wat in mij is zijn heilige naam’ vindt zijn weerklank in: ‘.. en vergeet niet al zijn weldaden.” Dat ‘al wat in mij is’ correspondeert dus met ‘al zijn weldaden’. Dat is zo aardig in het Hebreeuws en je kunt het gewoon in verstaanbaar Nederlands vertalen. ‘Al wat in mij is staat in vuur en vlam voor je’, zou zomaar een tekst van Marco Borsato kunnen zijn. Voor iedereen te verstaan. En voor een preek is het nu juist zo geweldig troostrijk om die psalm zo ons denken richting te laten geven. Want de vraag rijst: wat is dan dit ‘al wat in mij is’? Wat is er eigenlijk in mij? Wie ben ik? Een vraag die op de randen van het menselijk bestaan opkomen kan. En dan legt de Psalm zichzelf uit. Dat is het aardige. Daar hebben we eigenlijk helemaal geen dominee bij nodig. Die Psalm zegt het zelf in deze correspondentie: Nu ja: kijk weet je wat dat nu is: ‘al wat in jou is?’ Het zijn ‘al zijn weldaden’! Dat is bijbelse antropologie. De mens wie is dat? Ja, ‘stof’, zegt de Psalm verderop met Genesis 2 ( en dus niet zoals de NBV vertaalt : ‘uit stof’). De mens is stof, we zien het om ons heen. Maar de bijbelse getuigen leren ons dat die mens tegelijk één en al weldaad Gods is. Gewild en gekend. Ademend zijn levensadem. Die mens is als stof op zijn benen gezet als een weldaad Gods, één en al geschenk! Voluit gezegend om te kunnen zegenen. Ja, dat moet je dus allemaal missen in die nieuwe bijbelvertaling.
Ad van Nieuwpoort