Nieuw zendingsveld overzee
[1] N.a.v. J. van Slageren, Kameroengangers. Nederlandse zendingswerkers in Kameroen, Zuidland 2022.
Twee jaar geleden verscheen een interessante studie van J. van Slageren naar de geschiedenis van de Nederlandse zending in Kameroen. Deze studie werpt ook licht op de vraag hoe het zit met de verhouding tussen de zendeling, de koopman en de kolonialist. Vandaar dat we er in deze bijdrage aandacht voor vragen.
De Nederlandse zending – waar Evangelieverkondiging en medische zorg nauw met elkaar verbonden waren – was altijd sterk gericht geweest op Indonesië maar door het dekolonisatieproces raakte omstreeks 1960 het Indonesische zendingsterrein gesloten. Reden voor de Raad van de Zending van de Nederlandse Hervormde Kerk voor een nieuwe en toekomstige generatie zendingswerkers een nieuw arbeidsveld te zoeken. Na een verkenningstocht in West- Afrika van Mr. S.C Graaf van Randwijck en Dr. H Stelma, respectievelijk algemeen secretaris en voorzitter van de Raad voor de Zending, viel de keus op Kameroen waar men in de persoon van de zeer begaafde ds. Jean Kotto in contact kwam met de kerkleiding van de Église Évangélique du Cameroun (EEC) die hen uitnodigde in zijn land nieuwe zendingsinitiatieven te ontplooien. Deze uitnodiging sloot aan bij het binnen de Raad voor de Zending groeiende besef “van een goddelijke beschikking dat Kameroen haar poorten voor de invulling van missionaire idealen had geopend, zodat men in vertrouwen haar missionaire werkers daar aan de slag kon laten gaan”.1 (Van Slageren, 5) Deze missionaire werkers hadden weliswaar richtlijnen van de Raad voor de Zending meegekregen maar functioneerden volledig binnen het verband van de Kameroense kerk en moesten, zo schrijft Van Slageren, hun loyaliteit aan het Kameroense gezag van de kerkleiding met een plechtige, mondelinge toezegging en een handtekening bekrachtigen. De Kameroense kerk had dus de bakens uitgezet voor het werk van de Nederlanders maar deze kregen veel ruimte en hebben voor de opbouw en groei van de Evangelische kerk veel betekend. Van zending in de traditionele zin van het woord waar het zaad van het Evangelie nog gestrooid moest worden was hier dus geen sprake. Nederlandse predikanten en theologen hoefden slechts te begieten wat al was geplant.
In de loop der jaren hebben ongeveer honderd zendingswerkers kerk en samenleving van Kameroen gediend. Het overgrote deel hiervan was predikant, theoloog of arts, maar ook vinden we onder hen verpleegkundigen, vroedvrouwen, leraren, economen, landbouwkundigen; zij allen hebben voor een aantal jaren hun gaven en talenten in dienst van de naaste overzee gesteld. Van veel Kameroengangers zijn dagboekaantekeningen, rondzendbrieven en persoonlijke brieven bewaard gebleven. Aan de hand van deze egodocumenten geeft Van Slageren een korte schets gegeven van hun leven en werk in Kameroen waardoor niet alleen een beeld ontstaat van het zendingswerk als zodanig maar ook van de persoonlijke ervaringen en belevingen van de zendingswerkers, van hun leven als gezin . Elk van deze zevenentwintig mensen heeft een bijdrage geleverd aan kerk en samenleving van Kameroen.
Lezende al deze levendig geschreven verhalen komt men onder de indruk van het vele en goede werk dat is verricht, van de bewogenheid en betrokkenheid, van het respect waarmee een andere cultuur werd tegemoet getreden, en treffend zijn ook de vele goede en blijvende herinneringen aan de Kameroense jaren, aan het samenleven met de mensen daar. Voor allen zijn deze jaren van blijvende invloed op hun leven geweest. Voor velen van deze zendingswerkers zal gelden men kent en vindt hun naam niet meer maar deze bundel, het derde deel in de Zendingserfgoedreeks, mag gezien worden als een hommage aan alle zendingswerkers in Kameroen die gestalte hebben willen geven aan de navolging van Christus in woord en daad.
In onze tijd, redacteur Doedens maakte ons hierop attent, worden zending en kolonialisme vaak in één adem genoemd, zijn dominee en koopman in de volksmond twee handen op één buik, en redacteur De Klerk was het opgevallen “dat de belangrijke rol die de zending de afgelopen eeuwen in Indonesië heeft gespeeld op de recente Indonesiëtentoonstelling in de Nieuwe Kerk werd afgedaan in één vitrine, deels uit weerzin en deels uit onkunde bij de samenstellers van de tentoonstelling”. Het behoeft geen betoog dat een dergelijke ontkenning van de geschiedenis geen recht doet aan allen die zich geroepen gevoelden door het zendingsbevel van Christus: Gaat den henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heeft. In het verlengde van deze opdracht, heeft het overzeese kerken- en zendingswerk wezenlijk bijgedragen tot “civilisatie, emancipatie en beschaving, tot opvoeding, onderwijs en vorming, tot hygiëne, gezondheidszorg en landhervorming, tot vervaardiging van woordenboeken en grammatica’s, en tot studies op het gebied van land- en volkenkunde en de overzeese geschiedenis”. (Jongeneel, Nederlandse zendingsgeschiedenis, 290).
Het is waar dat bij multinationals als de WIC en de VOC God en goud en geld hecht met elkaar verbonden waren, maar dit kan toch toch moeilijk ten laste van de zending worden gelegd, min of meer gegijzeld als zij was door deze machtige handelslichamen. Bovendien moeten we bedenken dat zeventiende-eeuwse predikanten als Voetius en Smytegelt niet schroomden zich krachtig tegen de slavenhandel en slavernij te verzetten. Voor de negentiende eeuw kunnen zending en kolonialisme al evenmin zonder meer met elkaar vereenzelvigd worden. In deze “eeuw van globalisatie en kolonisatie beschikten kerk en zending in de Nederlandse koloniën en bezittingen en in de voormalige Kaapkolonie over tientallen eminente leidersfiguren, onder wie Van der Kemp, Kam, Bosch Evan Hoëvell. Zij combineerden hun kerkelijke en missionaire werk met de strijd in woord en daad tegen de toenmalige maatschappelijke euvels, met name het racisme, de slavernij en het Cultuurstelsel”. (Jongeneel, 289)
De vereenzelviging van zending en kolonialisme zoals die in het collectieve geheugen bestaat gaat in ieder geval voor de zending in Kameroen niet op. Hier was immers geen sprake van een Nederlandse kolonie of andersoortige Nederlandse belangen en evenmin, een bezwaar dat ook wel eens tegen de zending wordt ingebracht, van zending vanuit een Westers superioriteitsbesef, of van een ongelijkwaardige verhouding tussen de Westerse zendingswerkers en de inheemse bevolking en kerk. Integendeel: de Nederlandse zendingswerkers, waren loyaal aan het kerkelijk gezag van de Église Évangélique du Cameroun en hebben zich binnen dit verband volledig kunnen wijden aan de opbouw van kerk en samenleving in Kameroen. In de bladzijden van de zendingsgeschiedenis overzee mag de Kameroense zending met dankbaarheid worden vermeld.
O.W. Dubois.
In de Waagschaal, nr. 7, 29 juni 2024