Moby Dick
Medoesa
Mystische roos
We verliezen Móby Dick niet uit het oog. We zijn overtuigd, dat het goed is, zonder elkaar te begoochelen, nu en dan een open verhaaltje over de gedragingen van het geduchte Dier te doen. We spràken indertijd van ‘mootjes’, om u te ontslaan van,de taak bet Geheel te veroveren en te verorberen. Maar al spoedig hielden we ons bezig toch weer met het Geheel, d.w.z., met de contouren die zich daar aftekenden en de koets, .die het nam. Zonder -de stelling van het ‘pars pro toto’ te herroepen, gingen we in de beweging van het Geheel mee; en hoewel het geboden is bij de ènkele locus van de dogmatiek scherp toe te zien, kwamen we er toe de blik op wijder perspectief in te stellen: Want het gaat altijd om God, om God:zelf. Al is dit zeker geen algeméne God. Zijn bijzonderheid, Zijn apart-zijn, Zijn heiligheid wordt vanzelf de scopus van àl ons denken. Het gaat eigenlijk. altijd slechts indirect over de schepping, de mens, de vergankelijkheid, de zonde, de dood, de wet, de humaniteit, het huwelijk, de humor en wat verder het bestaan kenmerkt, in wezen gaat het om God, wat en wie en hoe en waar Hij is. Zo komt het dat men ook bij een vast voornemen, orde op zaken te stellen en een rooster af te werken in redelijke volgorde, licht verdwaalt tot in de glanzen van de horizon, licht verblind wordt tot het kind dat U belijdt’.
Misschien gebeurt dat nergens zo onvermijdelijk als bij de leer der praedestinatie. Natuurlijk is dat ook maar een déél; en al staat het àIs deel representatief voor het geheel, het wil z’n eigen plaats en nadruk’ en strekking hebben; En toch stroomt hier méér dan elders in de K.D. de gouden tinteling der ontsloten verten over de grenzen der orde, over de bouwsels van waaruit wij een kort schootsveld met onze rede bestrijken. In zekere zin kwam zulke overmacht van illuminatie ook reeds toe aan de klassieke verkiezingsleer. Het had een goede zin over haar te spreken als over hei ‘cor ecclesiae’, het hart der kerk. Maar bij Barth is dat zonder voorbehoud waar.
De verkiezingsleer, zoals die in de K.D. wordt voorgedragen, is van zulk een aard, dat men nergens tussen waarheid en prediking behoeft te onderscheiden. Het is niet nodig iets te verzwijgen. Het is niet nodig de ervaring, die we van de mensen hebben met een’ oordeel der liefde’ te verzoenen met de bedoeling van het Woord Gods. Het is verboden met twee monden te spreken.
De praedestinatie is ident met het evangelie; zij is blijde boodschap ook In haar oordelende functie; zij is ‘die Summe des Evangeliums’. Terwijl tevoren in de gangbare leer de geldigheid van het evangelie telkens scheen te moeten veroverd worden op de raadselen rondom en op de duistere wolkenbank aan de einder van onze menselijke overwegingen. Ja, men kan zeggen, dat in feite de praedestinatie vroeger alleen troost bevatte voor particuliere harten op voorwaarde dat zij niet verder vroegen naar de donkere sprake die aan de horizon geschreven stond en niet vorsten naar de trekken van het zwijgend Gelaat, dat achter de horizon zich bevond. Gelaat? Was het niet veeleer ten Masker? Een Masker ? Was het niet veeleer als het hoofd van Medousa; gruwelijk-star door over-intensiteit van levensmacht, vernietigend door de willekeur van een alvermógen, dat, zoet of bitter, licht of donker in zijn werking;de adem voor de lofzegging afsneed, Medousa! Een presentie, schrijnend van àfwezigheid, een maskergelaat.
De bedoeling was, het heil een blijvende grond te geven in de eeuwigheid; de bedoeling was de genade zo radicaal mogelijk onafhankelijk te ste1len van enige vóórwaarde in de mens; de bedoeling was de hoogmoed neer te werpen, de kleinmoedigen te troosten en de gelovigen, die vallen, weer op te richten door de betuiging van de vastigheid van Gods besluit. Alleen, men mocht verder niet vragen naar de grond van deze grond, het was geraden, de blik niet te doen dwalen tot bij de horizon; men moest niet vragen naar het waaròm; en inderdaad vraagt een mens in het geloof n6oittot het einde waaròm en dat schijnt dus in orde; maar zie, hier was het niet geraden te vragen: waarom, omdat het Daarom de vraag reeds had overweldigd yóór ze recht was uitgebracht; en inderdaad, zo gaat het bij de goddelijke waarheid altijd het dáárom Gods is primair aan alle waarom; ook dat was dus in orde maar zie, hier was dit dáárom de afgrond van de Godheid, de grondeloze grond van Zijn Oer-wil. En zo was het onvermijdelijk, dat, ondanks de raad zich aan Gods belofte te houden en te blijven gaan in de ‘weg der middelen’ – ondanks de vermaning naar het eeuwig lot van anderen niet te vorsen, niet nieuwsgierig te wezen, niet menselijk te denken over Gods Majesteit, van de (gedoopte) kindertjes (van gelóvige ouders) het beste te hopen enz. – zo was het onvermijdelijk, dat de gelovigen, juist bij het opvolgen van deze pastorale raad, een donker vermoeden in hun hart moesten verdringen nl. dat het inderdaad beter was niet naar de einder te gaan, omdat wat daar en daarachter te zien zou zijn waarschijnlijk te horribel zou zijn dan dat de geloofsblijdschap, ja de simpele levensmoed niet op slàg zou worden verlamd, reeds door één blik op dit Gelaatsmasker, op dit Medoesahoofd, het Enigma van een ‘daemonische’ ,zelfgenoegzame God, de Gorgo van een bestiering, die hetzij zij verlamt of áándrijft, als het er op áánkomt de liefde verlamt en de vertwijfeling áándrijft.
In de K.D. is dit Medoesa-hoofd àfgehouwen en de nek van het naakte Zijn gekloofd. En wat we zien – waarmee zal men het vergelijken en welke gelijkenis zullen wij daarop toepassen? Als we een tegenbeeld willen vinden, zou ik het eerst denken aan de , mystieke Roos’ waarvan Dante spreekt in de laatste zang van zijn ‘Paradiso’, waarin het Licht drievuldig òm en òm gaat, ‘als Iris door Iris’ , waar de spraak tekort schiet zelfs voor de geweldigste geest, waar aap. de hoge verbeelding de macht ontvalt en de vleugelen in de opvaart verschroeien.
-
Maar reeds wentelde mijn verlangen en mijn willen
-
als een wiel, dat gelijk wordt meebewogen
-
met Liefde, die de zon beweegt en de andere sterren.
De mystische Licht-roos, de Regenboog rondom de Troon, was naar de bedoeling ook het oogwit van de oude praedestinatieleer. Maar veel en velerlei heeft er toe geleid dat te doen verkeren in een weerslag van doffe ontsteltenis en het gestold tumult dat ontstond bij de onderdrukking van deze ontsteltenis. Onder dit velerlei is het voornaamste, dat de oude leraren Gods Liefde bepaalden als oorspronkelijk en wezenlijk liefde tot Zichzèlf.
Het is voor Barth (zoals hij zelf zegt) een ‘ungeheure Erleuchtung’ geweest, toen hij zag, dat deze volstrekte onafhankelijkheid van God, zó weinig gevuld. was, dat zij met eeuwige onverschilligheid gelijk stond. Voor hem ging de hemel (ook over zijn denken) open toen hij zag: er kan in God geen Achtergrond gedacht worden, die anders is dan Zijn Openbaring, die anders is dan Jezus’ Christus.
De theologie moet ook hier, juist hier, christologisch worden en zich ontslaan van een vooropgesteld abstract denkbeeld van i Wezen, Zelfstandigheid, Zelfgenoegzaamheid, Godheid. Barth heeft gezien dat we, zo ergens dan hier, met een afgod, een monstrueus afgodsbeeld te doen hebben. Deze Dagon moet vallen voor de Ark, voor de ark der Tegenwoordigheid in Christus. De volgende morgen.(1 Sam. 5): zie Dagon was op zijn gezicht gevallen vóór de ark des Heren, maar het hoofd van Dagon en zijn beide handen lagen afgehouwen op de drempel, alleen de romp was nog over’. Want deze duistere willekeur is niet de keuze der Liefde en deze logische consequenties zijn in strijd met de gevolgtrekkingen, die we mogen maken uit de verschijning der eeuwige Liefde in de tijd, in strijd met de beloften, die ons door het Evangelie worden gebracht en door de Heilige Geest ons worden bezegeld. Op de voorgrond blijft de praedestinatie wat zij voor de vaderen was, maar op de achtergrond wordt de Medoesa, het Gorgonenhoofd verslonden tot overwinning in de mystieke Roos, de Lichtroos, die met het wentelen van de windroos van de willekeur niets gemeen heeft. Want men kan ook zeggen (en wellicht béter), dat er géén achtergrond is of dat de achtergrond niets anders behelst noch. behélzen kan dan de voorgrond. En de voorgrond zegt: God is oorspronkélijk in Zichzelf zo vóór de mens als in Jezus Christus; er is niets diepers in Gods, wezen dan de keuze vóór de mens, ja, de keuze vóór de mens ten koste van Zichzelf. De Liefde Gods kan niet eigenlijk en wezenlijk Zèlfliefde zijn. De mens is niet te bepalen als een wezen, dat door God gebruikt wordt om Zijn eer te vinden. De geschiedenis is niet te verstaan als een weg of omweg of wegennet of net-van-omwegen voor de Here, om tot Zijns Zelfs verheerlijking te raken. God is nergens en nooit van binnen anders dan naar buiten.
De K.D. II.2 is als een vlammend lemmer getrokken tegen de ‘God’ der ‘heilige zélfzucht’; als God de Heer inderdaad zichzelf wil en handhaaft, dan betekent dit dat Hij zichzelf doorzet als Immanuel, als God-met-ons. Hij kent geen andere eer, dan zichzelf te verheerlijken in de Overgave terwille van de mens, ook en juist van de rebelse mens, die als een verworpene leeft.
Hoe averechts hebben wij onze begrippen gemaakt om consequent te zijn en uit; te komen bij het Noodlot, geklonken in het determmisme, dat alleen maar erger wordt als we de grond daar’van denken als Geest, als Wil, als ‘Liefde’, nl. als Zèlfliefde! Hoe anders wordt alles in hemel en op aarde: hoe wonderbaar gaat ook het donker lichten in het mensenleven, wanneer we beseffen gaan, dat God werkelijk in alle diepten en hoogten van Zijn wezen leeft er in de oerdaad van Zijn verkiezing en dat deze oerdaad als aanvang van al zijn wegen en werken de werkelijkheid stelt; doordringt en ordent tot de voleinding en dat in deze voleinding het antwoord van de Verkorene (en van zijn gemeente in hem) een voldongen heilsfeit is. Hem, die wij onze broeder mogen noemen, woont zelve als verkorene ‘in de schoot des Vaders’. De gehoorzaamheid van Jezus Christus op aarde is evenzeer van eeuwigheid als zijn praedestinatie, waarin wij mede begrepen zijn.
Een ‘ungeheure Erleuchtung’: de ‘dubbele’ praedestinatie verkondigt als hoofdsom van het evangélie, dat God voor zichzelf de verwerping, maar voor zijn schepsel de verkiezing heeft bestemd. Op heteerste gehoor lijkt het een constructie; een speculatie. Wanneer het licht ons opgaat, dat er geen àchtergrond achter Jezus is die anders is dan Hijzelf, dan is uit Golgotha niets anders te rezen dan wat in Gods Hart geschreven is met een onherroepelijk besluit: Mij zij het lot beschoren van die Mij zijn ontvallen, voor Mij opene zich de diepte der verwerping; en Adams kroost verwerve het vrijgeIeide door alle oordeel heen tot inde ópperste aether van een vrede, die alle verstand te boven gaat, een geluk en een begrip, die ’t diepste leven zwijgende jubelen doet omdat daar openbaar wordt de volkomenheid, die verleend is aan het ‘Bestaan, de, glans, die uitgaat van het éne einde des hemels tot aan het andere einde, van horizon tot horizon, zodat de Kerst:nacht schoner is dan de dagen en het Paaslicht de ware en bestendige lichtwereld wordt om in te wonen.