Naar school in bezettingstijd

logo-idW-oud

 

NAAR SCHOOL IN BEZETTINGSTIJD

Sinds enige maanden zijn wij verhuisd, binnen Amsterdam Zuid. We wonen nu vlakbij de Gerrit van der Veenstraat .In 1945 werd de straat vernoemd naar deze verzetsman, Euterpestraat kon het niet blijven. Euterpe : een prachtige naam uit de Griekse mythologie, de blijdschap aanduidend die de muze van de lierpoezie, meestal afgebeeld met dubbele fluit , wist te verbreiden. Maar het was geen gebouw meer vol liefelijke klanken, het werd een hol van meedogenloze terreur.

In de dagen van de Tweede Wereldoorlog huisde daar de Sicherheitspolizei en de Sicherheits Dienst (SD). Ze hielden huis in twee ‘gevorderde’ (=in beslag genomen en bezette) schoolgebouwen, de Middelbare Meisjes HBS en de Christelijke HBS. Van hieruit werd de deportatie van meer dan zeventigduizend Joodse Amsterdammers georganiseerd. De plek was ook gevreesd bij mensen uit het verzet en bij velen, die niet zo ‘deutschfreundlich’ waren als de Duitsers wel zouden willen.

De vriendelijke villa, waar mijn ‘lagere school’ (in huidig Nederlands basisschool) gevestigd was, werd al snel door de Duitsers gevorderd .Ons gezin verhuisde bovendien van de Willemsparkweg naar het Olympiaplein. Dus wijzigde zich de weg naar school.

Vanaf 1941-1944 liep ik dagelijks (ook op zaterdag was er school) heen en terug van ons huis op het Olympiaplein door de Euterpestraat . Aan een aardig pleintje lag de school, met uitzicht op de achterkant van het beruchte nazicentrum.

Ik merk de laatste maanden, hoe vaak ik gaande langs die weg naar school, last krijg van een gevoel van weemoed en ‘sadness’. Ik had dat niet zo sterk verwacht, het is al zo lang geleden. Vanzelfsprekend ben ik na de oorlog al bijna dagelijks door deze buurt rond Apollolaan en Hiltonhotel gegaan. En toch krijgt meer dan me lief is dat gevoel vat op mij.

Vooral na 1941 werden wij, argeloze kinderen , oplettend en voorzichtig. Het werd een tweede natuur, al was je pas zes of zeven jaar. Waren de buren te vertrouwen? Wat konden ze horen of weten ? Er waren joodse kinderen, die er niet-joods uitzagen en en omgekeerd. We leerden snel. En hoe weinig we als kinderen ook konden begrijpen en weten, we wisten heel wat en dat was nodig ook.

Thuis, op school en op straat was er die vreemde verhoogde en voortdurende waakzaamheid. Op beide adressen, waar we in de oorlogsjaren woonden hadden we buren, die bij de NSB hoorden. Vooral toen we onderduikers gingen herbergen was het oppassen. Soms was mijn vader enige dagen afwezig, ondergedoken vanwege zijn banden met het verzet. Pas na de oorlog heb ik gehoord waar en hoe dichtbij zijn schuilplaats dan was.

Naar onze school was het niet meer dan 1500 meter lopen.’s Morgens als ik vanuit ons huis op het Olympiaplein op weg naar school ging kwam vaak een marcherend gezelschap langs op de brede verkeersweg , al dan niet met dreunende stap en gezang. Marsliederen werden, het moet gezegd, door Duitsers sonoor en goed gezongen, met enig heimwee naar de Heimat, leek het. Het kon een groep gewone soldaten van de Wehrmacht zijn, soms een colonne Waffen-SSers. Dan was je extra voorzichtig in woord en gedrag, om niet op te vallen. Over een ontmoeting met de Hitlerjugend heb ik al eens verteld in dit blad. Marcherende eenheden van de Jeugdstorm, bijna leeftijdgenoten, konden het ook zijn of andere, niet te vertrouwen ‘foute’ Nederlanders van NSB, WA of Landwacht.

De weg liep eerst langs huizen van buren, nog op het plein. Een betrouwbare scheikunde-professor van de Vrije Universiteit; een joodse familie die bij de grote razzia opeens verdwenen was.Vader was advocaat, hun zoontje even oud als ik. We waren dikke vrienden. Na 1945 doken ze op uit de onderduik, ik kon het eerst niet geloven; dan langs het huis van zakenmensen, hun kinderen vriendjes op straat; en bij de hoek met de Euterpestraat langs het huis van een geleerd man, een cultuurfilosoof voor wie mijn vader groot respect had.

Nu linksaf de hoek om en de Euterpestraat in. Links waren portieken als spelonken, waar we niet vaak speelden, we wisten niet precies wie er woonden. Maar aan de rechterkant van de straat was een huis waar we wel eens kwamen. We drongen er op slinkse wijze binnen om door te stormen naar het platte dak om daar granaatscherven en lichtkogels te zoeken, die fanatiek verzameld werden.Want ’s nachts maar soms ook overdag zagen we in de lucht boven het plein spannende, maar gruwelijke luchtgevechten. Gebulder van afweergeschut, indrukwekkende stralenbundels van zoeklichten tastend langs de hemel ’s nachts, overdag soms scherp zichtbaar hoe een vliegtuig getroffen werd en piloten aan hun parachute nog werden beschoten. Dat is tegen het oorlogsrecht, wisten we van vader.

De weg naar school werd soms onderbroken door luchtalarm. Dan mocht je niet doorlopen, maar moest je in een portiek gaan schuilen. We wenden er snel aan, want het kwam veelvuldig, soms wel dagelijks voor. Pas na de sirene, het teken dat het weer veilig was konden we verder. Kwam het alarm op de heenweg, dan kwam je te laat op school, soms moest je een kwartier wachten. Ook na vier uur, op weg naar huis, was er soms luchtalarm. We kwamen liever te laat op school dan later thuis, waar het veiliger was dan op straat of op school.

Verderop begonnen we te merken, dat we het gebouw van de Sicherheitsdienst naderden. Officieren in lange leren jassen, die zich naar kantoor spoedden. Legertrucks, soms leeg, soms met gearresteerden. Bij het gebouw altijd twee schildwachten voor hun houten huisjes, en vaak SSers die pauze hadden of anderszins zich wat vermaakten op de hoge stoep van de meisjes-HBS. Er waren norse en ongunstige hoofden bij, maar ook galante en sympatieke figuren.

We kruisten de brede, wat statige Minervalaan.. Het gebied was niet zo veilig, want er woonden naast gewone goede Nederlanders ook medewerkers van Lages, Aus der Fünten en al die anderen. Eens zag ik op weg naar school een man onwaarschijnlijk hard dwars over het brede gazon in het midden van die laan rennen. De SD zat hem op de hielen en maakte aan zijn ontsnappingspoging een einde. Een andere keer kwam opeens vlak voor me een Duitse soldaat langs, op de fiets , hard trappend en met getrokken pistool. Omdat hij maar met een hand kon sturen kon hij onvoldoende snelheid maken. Ik denk niet, dat die zijn prooi heeft kunnen inhalen. Bij het gebouw moest ik rechtsaf, dan was ik op mijn school. Ik versnelde meest even de pas, het was daar altijd onheilspellend. Wat er allemaal gebeurde wist ik niet, maar dat het daar niet pluis was wist ik heel zeker.

Op school was er een wel een vriendelijke moedgevende sfeer, betrouwbaarheid van het illegale blaadje ‘Trouw’’ was op de achtergrond werkzaam.. Een protestante geest van verzet sprak uit de platen van Isings aan de wand. Alles komt goed, de Heer regeert, kijk maar naar Prins Hendrik van Oranje voor ’s-Hertogenbosch en naar de Geuzen voor Den Briel. In die dagen putte ik moed uit het meeslepende boek van W.G. van der Hulst, over Willem Wijcherts en die valse verrader Schele Ebbe. Ik lees er nog wel eens in. Hervormingsdag werd gedurende een hele feestelijke 31 oktoberdag elk jaar gevierd, Luther’s levensverhaal verteld en nagespeeld, vanuit een strandkar werd hij ontvoerd en als jonker Jörg in veiligheid gebracht op het hoge kasteel, de Wartburg, een burcht als onze God (Gezang 401: 1). Kortom, het was een christelijke school, met nogal wat bijzondere kenmerken. Het hoofd boezemde vooral ontzag in, een driftig heerschap met losse handjes, maar net niet boosaardig. Misschien was het toch vooral bemoedigend bedoeld, wanneer hij aan het eind van de schooldag zei : “En nu allemaal onder je bank kijken en elk papiertje verwijderen. Denk eraan, kijken alsof er een bom onder je bank ligt.” In elk geval waren de overige ‘juffen’en ‘meneren’ fijne mensen, die ons hielpen die moeilijke, bange dagen door te komen.

Toch was het op school niet helemaal veilig, we hadden twee kinderen uit NSB gezinnen in de klas. Onderwijzers en leerlingen moesten daar altijd voorzichtig mee om zien te gaan. In het uur “vaderlandse geschiedenis” ging men niet alleen terug naar de Spaanse tijd, maar ook de tijd van de vroege christenvervolgingen bood gelegenheid uithoudingsvermogen en een geest van verzet onder ons te versterken. Het schoolhoofd wist ons in zijn ban te krijgen met een verhaal over een Romeinse keizer. De vuren van zijn brandstapels laaiden hoog op. Maar bij een verbranding van bijbels kwam een snipper papier op de hete lucht omhoog en zweefde neer tot op de grond voor de voeten van de keizer. Net leesbaar voor hem stond daar nog op : “Het Woord Gods blijft tot in eeuwigheid.”

Als het mooi weer was gingen we sporten en voetballen op een paradijselijke plek, met groot ruisend geboomte, verborgen achter heggen en hoog ritselend struikgewas. Oude houten kleedkamers en banken langs hobbelige sportveldjes, een simpele manege en een speeltuin. Nu staat daar het Hilton hotel. Als ik er voor sta en aan de linkerkant de schitterende bomen zie denk ik graag dat het nog diezelfde bomen zijn, maar dat zal wel niet. Het heette de Minervatuin, of ook het Minervapaviljoen, maar die naam werd later ook gebruikt voor het nabije in 1969 afgebrande Muzieklyceum De plaats was, vertelt Heere Heeresma in zijn tweedelige boek over Amsterdam-Zuid in die dagen, vooral ook bij joodse Amsterdammers geliefd.. Uiteindelijk kwamen ook daar de bordjes “Verboden voor joden”, zoals die langs perkjes en bankjes van de Apollolaan en door de hele stad gestaan hebben. Ik weet niet , of we daarna nog naar die plek gingen. Ik denk en hoop van niet. Sommige van de schoolfoto’s zijn daar gemaakt, helaas zie je weinig van de sfeer van die tuin.

Voorjaar 1944, aan het eind van de zes schooljaren, stelde het schoolhoofd ons de vraag naar welk voortgezet onderwijs (toen “middelbare school”geheten)we dachten te gaan. Wat onnadenkend zei ik, dat ik naar het Amsterdams Lyceum (het “Gunning” – Lyceum) zou willen. Het was nog voor Dolle Dinsdag, de hongerwinter zou nog komen, die school was toen nog steeds ‘gevorderd’ maar we voelden de bevrijding al een beetje naderen. Aan de Keizersgracht stond toen ook nog het Gereformeerd Gymnasium. Vrijwel al mijn klasgenoten vertelden, dat ze daarheen zouden willen. Met twee of drie andere dissidenten moesten wij vervolgens een soort donderpreek aanhoren. Of we wel beseften wat we gingen doen, hoe gevaarlijk, met name voor je geestelijke gezondheid, het was niet naar het Gereformeerd Gymnasium te gaan. Het schijnt geen slechte school te zijn geweest, maar ik ben toch maar naar het Amsterdams gegaan.

Een van onze onderwijzers had onze bijzondere sympathie. Mei 1940, terug van even weggeweest wegens de mobilisatie staat hij weer voor onze klas in zijn volle niet geringe lengte. Hij is bruinverbrand en moe na die paar dagen strijd als dienstplichtig militair in ons leger.

Er is een afdruk van een te kleine helm op zijn grote goedlachse hoofd.

Vele jaren later zag ik zijn naam staan in het Liedboek voor de Kerken, verschenen in 1973. Hij maakte de melodie voor Gezang 1 , was cantor-organist van de Nieuwe Kerk te Amsterdam : Gerard Kremer (1919-1970).

Er is vreemd lef voor nodig de woorden van dat eerste gezang (van Jan Wit ) te blijven zingen, spellen en leven :

God staat aan het begin
en Hij komt aan het einde,
Zijn woord is van het zijnde
oorsprong en doel en zin.

Mans Miskotte