Gods onveranderlijkheid

logoIdW

GODS ONVERANDERLIJKHEID

Geliefde broeders en zusters, vergis u niet: elke goede gave, elk volmaakt geschenk komt van boven, van de Vader van de hemellichten: bij hem is nooit enige verandering of verduistering waar te nemen. (Jakobus 1:16-21)

Hoe gemakkelijk denken we niet spontaan en automatisch bij het woord van Jakobus aan het tegenovergestelde: het tijdelijke, de veranderlijkheid van aardse zaken, de veranderlijkheid van de mens. “Dat alles vervalt in het wisselend getij.” Het is een trieste bezigheid, een kwelling om ons daarmee bezig te moeten houden. Maar verheven boven alle veranderlijkheid van dit aardse leven is het woord van de apostel. Het woord van de apostel spreekt van Gods onveranderlijkheid. Hier stuiten we op een verschil van inzicht tussen ons en de apostel. Wij doen niets liever dan ons bezig houden met wat er allemaal kan gebeuren en spreken ondertussen steeds minder of helemaal niet meer over God. Jakobus daarentegen wil alleen maar spreken over Gods onveranderlijkheid en over niets anders. Voor hem is de gedachte aan Gods onveranderlijkheid louter troost, vrede, blijdschap en zaligheid. Hij spreekt over een Vader van het licht, die daarboven woont, hoger dan de blauwe luchten en de sterretjes van goud, waar geen omwenteling plaatsvindt. Hij spreekt over goede en volmaakte gaven die van boven komen. Hij getuigt van een Vader, die oneindig zeker weet, dat het ook waarachtig goed en volkomen is wat van hem afkomstig is. Die als Vader niets liever wil en aan niets anders denkt dan onveranderlijk zijn goede en volkomen gaven te schenken.

Dat Jakobus zo over God als de Eeuwige, de Onveranderlijke, kan spreken, ligt in het feit dat de apostel een apostel is. Hij heeft zich allang in onvoorwaardelijke gehoorzaamheid overgegeven, wij daarentegen zijn nog maar beginnelingen. Wij moeten ons nog laten opvoeden door Gods onveranderlijkheid. De gedachte aan Gods onveranderlijkheid kan voor ons daarom niet enkel een geruststelling, een heerlijkheid, een troost zijn. Voor ons moet Gods onveranderlijkheid ook nog een andere kant hebben. Eén waar we ons niet zo gemakkelijk, als vanzelf voor openstellen. De gedachte aan Gods onveranderlijkheid brengt voor ons lichtzinnige en onstandvastige mensen allereerst louter vrees en beven met zich mee.

Willen we in navolging van de apostel spreken over God als de Eeuwige, de Onveranderlijke, moeten we in allerernst onszelf afvragen: schik ik me wel in God. Streef ik er ook naar werkelijk te begrijpen wat Gods wil met mij kan zijn. Is mijn wil ook onveranderlijk zijn wil. Zijn mijn gedachten, de eerste en de laatste, ook zijn gedachten. Het gaat onze menselijke krachten ver, zeer ver te boven om ons tot een dergelijke onveranderlijkheid te verhouden. Het zou een mens in angst en onrust kunnen storten tot in de vertwijfeling toe. Bedenk dat, als je onverhoeds met de Eeuwige, de Onveranderlijke te maken krijgt, want je kunt Hem niet ontlopen. Bedenk dat het vergeefse moeite is om het oneens te willen zijn met de eeuwige onveranderlijkheid. Zeg Hem daarom dank, als Hij je met mildheid of gestrengheid leert jouw wil in overeenstemming met de zijne te brengen. Ook als Hij niets van zich laat merken en zich stil houdt. Alleen de Eeuwige, de Onveranderlijke kan zich zo stil houden. Hij hoeft niet met al zijn macht overeind te komen. Hij is immers de eeuwig onveranderlijke. Hij gunt ons de tijd en dat kan Hij zich veroorloven. Hij heeft de eeuwigheid en eeuwig is Hij onveranderlijk. Eens komt de rekening van de eeuwigheid, waarop niets vergeten is. Zelfs niet één ongepast woord dat ooit gesproken werd. Maar het kan ook barmhartigheid zijn dat Hij zoveel tijd geeft. Laat je daarom opvoeden door zijn onveranderlijkheid, zo spreekt de apostel tot ons. Het is voor je eeuwig welzijn.

In Gods onveranderlijkheid is er rust, als je vermoeid van al het menselijke en tijdelijke een plaats zoekt waar je je moede hoofd neer kunt leggen om weer op verhaal te komen. Waak er alleen maar voor dat je kunt rusten in die onveranderlijkheid.

Machteld de Mik-van der Waal

(De titel van deze meditatie is ontleend aan de redevoering van S. Kierkegaard, gehouden in de Citadelskerk op 18 mei 1851.)