‘Een tijd van baren en een tijd van sterven’ (Pred. 3: 2)
‘EEN TIJD VAN BAREN EN EEN TIJD VAN STERVEN’
Prediker 3:2 (Naardense Bijbel)
In heldere contrasten schetst de schrijver, leraar en prediker alles wat een mens kan overkomen tussen geboren worden en sterven. Het ritme van de reeks gebeurtenissen die genoemd worden maakt de noodzakelijkheid van dit alles onontkoombaar: er is een tijd voor het één en een tijd voor het ander. Als eb en vloed wisselen de tijden en uren elkaar af. Dat geldt ook het mensenleven. Aan de reeks van opsommingen van liefde en haat, huilen en lachen, zwijgen en spreken, oorlog en vrede kan geen levensverhaal zich onttrekken en zonder steeds tegengestelde polen te kennen ontwikkelt zich geen enkele biografie. Goede tijden, slechte tijden en zelfs: hoe meer hoogten en diepten, hoe indrukwekkender de biografie.
Zo’n besef van de wisseling der tijden is geruststellend, vanwege de gezonde relativering die het met zich meebrengt. Want welke crisis dan ook, het gaat voorbij en ‘na regen komt zonneschijn’ klinkt het al gauw als cliché, waarbij de zon scherper in de ogen prikt daar waar de regen nog maar net is opgehouden. Het besef van tijd, gekoppeld aan eindigheid, levert misschien zelfs aanvaarding op, kome wat komt. Maar er zit ook een magische kant aan: zo lang kan het niet goed gaan, ergens moet het een keer fout gaan…
Bij de prediker is tijd echter niet alleen relativiteit. En ook geen magie. Tijd is gelegenheid. Gelegenheid om in de tijd ergens iets van God te ontwaren. Om het goede te genieten als geschenk van God. Dat lijkt me iets anders dan het maximaliseren van leven en geluk tussen de dag van geboorte en het uur van de dood. Tijd is gelegenheid om niet alleen te wachten op betere tijden of te vrezen voor slechte, maar om in goede én slechte tijden, iets als van God te kunnen ervaren zonder dat we het werk van God kunnen doorgronden, narekenen of ontdekken. Ergens in al die tijden, lijkt de prediker te zeggen, valt er een God te vertrouwen.
Ergens door de tijden heen, is er continuiteït, in hetgeen God doet. Misschien is dat wel, wonderlijk genoeg, waarom een mens soms, niet alleen achteraf, maar ook midden in teleurstelling en tegenslag ergens óók het onmogelijke wil kunnen uiten, namelijk: het zal wel een betekenis hebben. Dat is niet zomaar: ‘het zal wel ergens goed voor wezen’, maar: het is niet goed… en toch goed.
Niet het baren of het sterven, niet alle gebeurtenissen die vermeld zijn in het verhaal achteraf en zelfs niet het leven op zichzelf is goed, maar de gave van God is dat wel: tijd als gelegenheid. Van God gegeven, aan God gewijd.
Ciska Stark