Dies irae
Dies irae
Neergedwongen in de lage zeden
van een sombren godvergeten tijd
gaan wij schichtig om tussen de beesten
dien wij langzaam zijn ten prooi bereid.
zie, ons leven in de zwarte kuilen
onder roet en regen van den nacht,
is nog slechts de echo van hun huilen
dat het uur van zijn voldoening wacht.
deze horde, schijnbaar in twee kampen,
opgejaagd en weer belust op bloed,
hunkrend naar de pijn van sterke rampen,
en het leven van de geest verbloedt.
o, de woede, machtloos tot de tanden
bloot te staan aan dit grauw vagevuur!
wanneer zal dit Babel dan verbranden
van de schachten tot het zwart azuur?
wanneer zal de horizon weer lichten
net dien smallen gloorstreep onzer hoop?
zij behoeft geen grootse vergezichten
om zich op te richten uit den dood;
laat één ster, een onaanzienlijk teken
flonkren boven de rampzaligheid
en opnieuw geloven wij in streken
voorbij ’t moeras van dezen lagen tijd.
H. Marsman (1937)