Lof der creativiteit
Over de verhouding tussen kunst en kerk
Alleen bij de jaarlijkse uitvoeringen van de Matthäus Passion zit de Catharinakerk van Heusden stampvol. De Stichting Heusden Klassiek zorgt ieder jaar voor prachtige musici en een perfecte organisatie. Als predikant krijg ik steevast twee vrijkaarten voor de uitvoering op de avond van Witte Donderdag. Mijn vrouw en ik zoeken een plek op een bank in de zijbeuk waar de rest van het jaar bijna nooit iemand zit. Ik voel me dan te gast in mijn eigen kerk. Terwijl ik rondkijk, vraag ik me af of al die onbekende, keurige mensen om me heen zich ook een beetje ongemakkelijk voelen. Ik vermoed dat de meesten van hen weinig meer met het geloof hebben. Maar genieten van de Matthäus Passion zonder in Jezus te geloven, dat is toch zoiets als vrijen met een partner van wie je niet houdt? Wanneer je vorm en inhoud van elkaar scheidt, houd je toch hooguit een half kunstwerk over? In de pauze begroet ik plaatselijke notabelen met wie ik de prestaties van de solisten becommentarieer (‘Judas is dit jaar echt beter dan Jezus’). Na de pauze heb ik meestal geen last meer van rancuneuze oprispingen. De prachtige muziek en het grootse verhaal, dat ik in het mooi verzorgde programmaboekje integraal kan volgen, hebben me inmiddels verlost van mijn kleinzerigheid. Na afloop wordt niet geapplaudisseerd, de kerk wordt stijlvol, in stilte verlaten. De eerste keer dat ik zo’n uitvoering in de Heusdense Catharijnekerk meemaakte, wandelde ik met een moedeloos gevoel naar de pastorie terug. Het was geen wonder dat de Catharijnekerk op een zondag nooit meer vol zat. Een professionele uitvoering van de Matthäus Passion bood veel meer kwaliteit dan een gewone kerkdienst. Daar kon ik nooit tegenop.
Op Goede Vrijdag vindt de tweede uitvoering van de Matthäus Passion plaats. Die begint na de ochtendkoffie en wordt onderbroken door een extra lange pauze, zodat de bezoekers tussen de zielenstrijd van Jezus en zijn arrestatie en kruisiging een lunch kunnen gebruiken in een van de horecagelegenheden die Heusden rijk is. (De lezer begrijpt, we spreken ante et post coronam.) Na die tweede uitvoering worden de losse podia en technische voorzieningen met bewonderenswaardige snelheid uit de Catharijnekerk verwijderd, zodat we ’s avonds onze Goede Vrijdagdienst kunnen houden. Met hooguit honderd kerkgangers, die zich over de kerk verspreiden als madeliefjes op een grasveld, zingen we dan met ongeschoolde stemmen onze liederen, we bidden, we lezen het lijdensevangelie en in alle eenvoud, schuchter bijna, delen we brood en wijn. Dat laatste, zo is mij tijdens mijn studie ingeprent, moet eigenlijk op Witte Donderdag, maar ja, dan is onze kerk dus verhuurd aan de Stichting Heusden Klassiek. Wanneer aan het eind van de dienst de Paaskaars gedoofd wordt, ben ik allang niet meer jaloers op de schitterende uitvoeringen van de Matthäus Passion, waarvan de laatste klanken nog ergens in de spanten van het dak nagalmen. Mijn bescheiden gemeente bezorgt me een andere ontroering. Ook wij verlaten de kerk in stilte, maar het is een andere stilte. Wij zijn niet stil omdat het allemaal zo mooi was, maar omdat Jezus voor ons is gestorven.
De Matthäus Passion zorgt jaarlijks dus tweemaal voor een volle kerk. Met gewone kerkdiensten krijgen we dat niet meer voor elkaar, zelfs niet op Kerstavond. Betekent dit dat de kunst de kerk is voorbijgestreefd? In ieder geval nog niet getalsmatig. Over het hele jaar gezien staat de kunst nog steeds tegenover de kerk als Saul die zijn honderden tegenover David die zijn duizenden versloeg. Maar misschien is de vraag verkeerd. We kunnen kunst en kerk als concurrenten zien, maar ook als broer en zus. Beiden hebben het in hun DNA zitten om verwondering, schoonheid, troost, verwarring en ontroering op te roepen. Kunst en kerk zijn verwant, maar niet identiek. Tegenover de kwaliteit en professionaliteit van het moderne kunstbedrijf staat de eigenzinnigheid en onverstoorbaarheid van de eeuwenoude kerk. In alle eenvoud leest zij de Schrift, zij bidt, ‘en zingt met tranen in haar strot / van haar eeuwig rijmwoord God’ (Willem Barnard).
Broers en zussen die goed in hun eigen vel steken zijn niet jaloers op elkaar. Zij verheugen zich in elkaars voorspoed. Zij vullen elkaar aan. Zij zijn bereid van elkaar te leren. Van de kunstwereld kan de kerk het belang van kwaliteit leren. Het is niet goed om maar wat aan te modderen met de liturgie of met kinderpraatjes en preken, die niet met werkelijke aandacht zijn voorbereid. Liturgie is geen onnozel maar een heilig spel. De lat mag hoog gelegd. Omgekeerd kan de kunstwereld van de kerk leren dat het niet goed is om zich blind te staren op werelds applaus of om zich te verlagen tot het bieden van louter amusement.
Het scheppingsverhaal vertelt dat mensen zijn geschapen naar Gods evenbeeld. Deze woorden kunnen worden uitgelegd als een oproep aan de mens om net als de Schepper zorg te dragen voor de schepping, of als een verklaring voor het gegeven dat de mens net als de Schepper beschikt over een vrije wil. Maar ook de volgende exegese heeft goede papieren: God heeft de mensen naar zijn evenbeeld geschapen, opdat zij ook het vermogen hebben te scheppen. Daarmee nam God een flink risico. De eerste daad van de mens is, zo leert ons kerkvader Augustinus, het scheppen van de zonde (Genesis 3). Alle begin is moeilijk. Maar direct daarop toont de mens zich al van zijn betere kant door nageslacht te scheppen en zo een begin te maken met het bevolken van de aarde (Genesis 4). De bijbelse geschiedenis is te lezen als een geschiedenis waarin de God de mens oproept om medeschepper te zijn, om samen met Hem de chaosmachten te overwinnen. Op onze beste momenten geven wij aan deze roeping gehoor. Wanneer we dat doen, zijn we ook werkelijk op ons best. De mooiste dagen van ons leven zijn die, waarin we bezig zijn iets te creëren. Of het nu gaat om een liefdesrelatie, een gezin, een kind, een thuis, een smakelijke maaltijd, een nuttige uitvinding, een functionerende samenleving, een proefschrift, een kunstwerk of een preek: weinig geeft zoveel vervulling als het scheppen van iets dat de chaos buiten de deur houdt en de wereld een beetje mooier of beter maakt. Een mens die weet dat hij iets bijdraagt aan de schepping, is een mens die ’s ochtends monter uit bed stapt.
Het probleem van veel predikanten en andere kerkelijke voorgangers is dat zij gedurende hun loopbaan het besef kwijtraken iets wezenlijks bij te dragen aan de schepping. Predikanten moeten met hun spreekwoordelijke vijf poten van alles kunnen, en daardoor denken ze dat ze niets kunnen, of niets echt goed. Met als gevolg dominees die moedeloos naar huis lopen als ze net een sublieme uitvoering van de Matthäus Passion hebben bijgewoond.
Tegen deze moedeloosheid bestaan op zijn minst twee remedies. De eerste is van theologische, geestelijke aard. Laten predikanten nooit vergeten hoe uniek en kostbaar zelfs de eenvoudigste eredienst van de kleinste kerkelijke gemeente is. De vermaarde theoloog en politicus Gerard van der Leeuw heeft de liturgie een ‘groots kunstwerk’ genoemd. Als dat waar is, dan geldt dat ook voor de liturgie die door slechts een handvol mensen wordt gevierd. ‘Waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden,’ heeft Jezus gezegd. Het is zonde als een voorganger dat vergeet.
De tweede remedie is zowel geestelijk als praktisch van aard. Om ’s ochtends monter uit bed te stappen, moeten predikanten zichzelf zien als aardse medewerkers van de hemelse Schepper. Laten ze zich geroepen voelen creatief te zijn en te blijven. En laten ze stevige kwaliteitseisen aan zichzelf stellen, net zoals onze kunstbroeders en -zusters dat doen. Weinig geeft zoveel voldoening als ergens goed in zijn of worden. Dan kan het gaan om zaken die rechtstreeks met de dagelijkse predikantenpraktijk van doen hebben: pastoraat, liturgie, verkondiging, studie, gemeenteopbouw of bestuurlijk werk. Maar predikanten kunnen hun ambtswerk ook voortzetten met andere middelen: met schilderen, muziek, toneel, fotografie, dans, journalistiek, literatuur, bloggen, vloggen, of met bijbels tuinieren of koken. De keuze is reuze. Laten ze iets kiezen dat bij hen past en laten ze wat ze kiezen zo goed mogelijk doen.
Zelf heb ik twintig jaar geleden mijn tanden gezet in het schijven van verhalen en romans die in meer of mindere mate een theologische thematiek hebben. Ik zie mijn literaire bezigheden als een integraal bestanddeel van mijn ambtswerk. Een bestseller heb ik in de afgelopen jaren niet geschreven. Van (opnieuw) Augustinus heb ik geleerd dat de leer van de uitverkiezing een les in nederigheid is, en inmiddels weet ik dat voor de schrijverij hetzelfde geldt. Maar van elk boek dat ik publiceer worden meer exemplaren verkocht dan er bezoekers zijn van de jaarlijkse uitvoeringen van de Matthäus Passion in Heusden. Dat helpt me om fier, rechtop te zitten tussen het muziekminnende publiek. De musici voor in mijn kerk zie ik niet meer als concurrenten, maar als broers en zussen. Ik verheug me over hun kunnen. Met elkaar gaan wij de chaos te lijf.
Frans Willem Verbaas
Frans Willem Verbaas is predikant van de Protestantse Gemeente te Heusden. Zijn laatste boek, verschenen in 2020, is De ketter van Carthago, een historische roman over Augustinus.
In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 7. 3 juli 2021