Lied na de preek
Ergens in de bijna veertig jaar dat ik voorganger ben brak bij mij het besef door: ‘Het lied na de preek is misschien wel het belangrijkste moment in de kerkdienst’. Dat besef ontstond niet vanuit een liturgische of dogmatische overweging, maar vanuit het schrijven van de preek zelf. Regelmatig overkwam het mij dat me halverwege het schrijven van een preek een lied te binnen schoot waarvan ik dan direct wist: dit is het lied na de preek. Op zich ook weer niet zo vreemd: je bent bezig met woorden en het ene woord haalt het andere uit. Gevoegd bij het feit dat ik de hele dag door wel muziek in mijn hoofd heb, is zo’n literair-muzikale ‘ingeving’ (zo benoem ik dat dan) misschien ook weer niet zo vreemd. Het is voor mij wel een signaal dat ik dan met de preek de goede kant op ga. Want, zo is mijn redenering, in het lied na de preek neemt de gemeente de preek over. Het is de eerste verbale ‘toe-eigening’ die de hoorders zelf uitvoeren.
Maar dat het nog veel sterker kan dan alleen een ‘toe-eigening’ ondervond ik een tijdje geleden. We besloten op een zondagmorgen in november naar ‘de Wester’ te gaan (daar staat er maar één van in Nederland). De voorganger op die zondag kende ik niet, maar dat deed er niet toe. Met de Amsterdamse Westerkerk heb ik nu eenmaal iets. De voorganger begon haar preek (over Jeremia 8: 4-7) met het beeld van de vogeltrek: instinctief weten vogels op een gegeven moment wanneer ze moeten vertrekken. Mensen mankeren zo’n instinct – althans de dwingende overgang naar de dáád van het ‘wegwezen hier’. Door dat manco blijven wij mensen vaak te lang ergens ‘hangen’ waar je eigenlijk niet meer wezen moet. In de preek werd dat menselijk tekort zorgvuldig benaderd. Ongeveer zoals een archeoloog bij een opgraving te werk gaat: het gereedschap aanpassend aan de aardlagen en aan de nabijheid van het voorwerp. En het op te delven voorwerp dat tijdens de preek zichtbaar en voelbaar werd, zou je ‘de moed om te vertrekken’ kunnen noemen. Dat was op zich al een ontdekking, die vanaf de kansel voor ons werd gedaan. Mijn bovengenoemde perceptie van ‘het lied na de preek’ stuurde mij onbewust naar de verwachting van een moedig lied na de preek met woorden als: ‘neem uw tent op, ga op reis’. Maar nee – het lied na de preek bleek verrassend genoeg: ‘Wat de toekomst brengen moge’. En met dat lied van vertrouwen was het alsof we met de verbale opgraving van de preek toch nog slechts de oppervlakte van ons bestaan hadden verkend. Met het fraaie voorspel van de organist zing je zo’n lied dan alsof je helemaal de diepte in gaat en tegelijk helemaal ‘op de hoogte’ komt. Het was verdiepend en verheffend tegelijk.
Het geheel was, behalve een existentiële, ook een leerzame ervaring. Want dit lied was niet zozeer de gezongen ‘echo’ van de preek, maar de (in de preek zelf niet benadrukte) binnenkant ervan. De ‘moed om te gaan’ wèrd voor ons opgegraven, maar ‘het vertrouwen om te gaan’ mochten we vervolgens, zingend, zèlf ontdekken. Een dergelijke verkondiging –inclusief lied – mag ‘omvattend’ heten, in de ware zin van het Woord.
Jan Bruin
Dr J. Bruin is em. predikant (PKN) en oud-scriba van de PKV Noord Holland