Koning der Joden. De vier kruisopschriften (I)

logoIdW

 

KONING DER JODEN. De vier kruisopschriften (I)

Een weekend Antwerpen rakelde het allemaal weer op. Wie in die stad de Onze Lieve Vrouwekathedraal bezoekt en via het middenpad oploopt naar het koor, kan ze niet missen: de beide panelen van Peter Paul Rubens, de Kruisoprichting links, de Kruisafneming rechts. Zijn kruisoprichting had ik een tiental jaren eerder al eens aandachtig bekeken, omdat het toen het eerste schilderij was dat een theologisch artikel logenstrafte dat ik net geboeid, maar ook met de nodige achterdocht had gelezen. Van wiens hand dat artikel was en waarin het gepubliceerd stond weet ik niet meer. Maar daarin werd beweerd dat het johanneïsch kruisopschrift op verborgen wijze de Hebreeuwse godsnaam (JHWH) bevat zou hebben. Want er zou geschreven hebben gestaan: Jeshoeah Hanotsri Wemalka Hajehoedim. Rubens, zo bleek mij toen al, was daarvan niet op de hoogte. Van ons jongste bezoek aan die fraai gerestaureerde zevenbeukige kathedraal heb ik een detailfoto van dat paneel meegebracht. Daarop valt te zien dat Rubens het bovenste, Hebreeuwse kruisopschrift gevocaliseerd heeft weergegeven. Er staat geschilderd: Jeshoeah Notsraja Malka Djihoedajae. Daaruit JHWH distilleren lukt dus niet.

De laatste jaren ben ik er wel op gaan letten welke schilders nog meer het drietalig kruisopschrift hadden en hoe ze dan met name het eerste in woorden weergaven. Maar mijn oogst aan verzamelde afbeeldingen is gering. Uit het Prado had ik al eens een kaart ‘Christo Crucificado’ meegenomen. Dat verstilde schilderij van Velazquez toont ook een drietalig opschrift, maar met anders geschilderde letters. Die zijn bovendien aangebracht op een houten plankje en niet als bij Rubens op krullend perkament. De overzichtstentoonstelling zomer 2006 in de Beurs van Berlage over Rembrandt (reproducties van alle schilderijen op ware grootte) liet eveneens een kruisiging zien met drietalig opschrift. Maar dat was op de afbeelding op die expositie slecht leesbaar. Van die tentoonstelling nam ik wel mee, dat die ‘Christus aan het kruis’ te vinden moest zijn in Le Mas d’Agenais in Aquitanië, Zuid-West Frankrijk. In de zomervakantie van juli 2007 hebben mijn vrouw en ik inderdaad kunnen constateren, dat je daar die lijdende, met open ogen geschilderde Christus vrij en ongestoord kunt bezichtigen in het Romaanse kerkje Saint Vincent. Qua vormgeving komt het kruisopschrift daarvan het meest overeen met dat van Rubens op zijn schilderij de Lanssteek, te zien in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen.

Een kunstkenner kan ongetwijfeld nog heel wat meer opsommen. Aan kunsthistorici laat ik het ook over ons duidelijk te maken wanneer en hoe precies de overgang is verlopen van het drietalig kruisopschrift naar het veelvuldig geschilderde INRI. Die Latijnse afkorting boven de Gekruisigde kan immers uitsluitend teruggevoerd worden op het passieverhaal uit Johannes. Maar het vierde evangelie stelt nadrukkelijk dat het kruisopschrift was aangebracht in drie talen: in het Hebreeuws, in het Romaïsti en in het Hellenisti. Volgens de oudste bronnen – zie Nestle-Aland – gebeurde dat in die volgorde. Maar in mijn verzameling hebben naast de genoemde ook de afbeeldingen van Michelangelo, El Greco, Pieter Lastman van boven naar beneden de volgorde die de Vulgata vermeldt: Hebreeuws, Grieks, Latijn. De voorkeur in de Europese schilderkunst voor de Latijnse afkorting, gebaseerd als die is op Iesus Nazarenus Rex Iudaeorum, is historisch dus wel begrijpelijk. Maar is met die verbeelding niet een stap gezet op een weg die velen een voorstelling van Jezus’ kruisiging opdringt die op z’n minst eenzijdig is en tot op vandaag ook theologen verhindert elk kruisopschrift in de vier evangeliën te interpreteren vanuit zijn eigen taalveld?

De vier kruisopschriften

Die vraag intrigeert me bijbels-theologisch. De vier evangelisten vermelden immers stuk voor stuk een ander kruisopschrift. Laat me ze hier in letterlijke vertaling op een rijtje zetten:

Marcus: de koning der Joden

Matteüs:       Deze is Jezus de koning der Joden

Lucas: de koning der Joden Deze

Johannes:     Jezus de Nazorener de koning der Joden

Met deze lay-out is in een oogopslag te zien, dat de vier evangeliën alleen de woorden ‘de koning der Joden’ gemeen hebben. Ook wordt duidelijk dat Matteüs en Johannes aan het opschrift vooraf woorden hebben toegevoegd, terwijl Lucas het aanwijzend voornaamwoord Deze laat volgen op die vier gemeenschappelijke woorden.

Mijn opzet is om in enkele artikelen nader uiteen te zetten hoe in de evangeliën het kruisopschrift literair opgebouwd wordt binnen het eigen taalveld van elke evangelist. Als grondvorm hanteer ik de versie van Marcus. Ook voor het kruisopschrift in het vierde evangelie, al wijkt Johannes qua idioom en compositie nogal af van de eerste drie. Voor de synoptici laat ik daarbij de onbewijsbare, maar wel aansprekende vooronderstelling gelden die Frans Breukelman ons bijbracht, namelijk dat Matteüs met Lucas overeengekomen zou zijn: ‘Laat het aan mij over om het evangelie van Marcus te bewerken voor Joodse lezers, dan kun jij daarmee aan de slag voor de heidenen.’

Het kruisopschrift bij Marcus

Welnu, bij Marcus wordt het kruisopschrift uitgebreid ingeleid. Hij noteert exclusief in hoofdstuk 15 de term ‘de koning der Joden’ vijf keer achter elkaar. In deze volgorde:

Vs 2 (Pilatus tot Jezus):  Jíj bent de koning der Joden?

 9 (Pilatus tot de schare):  Wilt ge dat ik u de koning der Joden loslaat?

12 (Pilatus tot
Wat dan [wilt ge] zal ik doen [dien ge noemt] de

      overpriesters/schare):
koning der Joden?

18 (Soldaten): Gegroet, koning der Joden!

26 (Kruisopschrift): De koning der Joden.

Elke lezer kan uit deze opsomming concluderen, dat a) het kruisopschrift ‘de koning der Joden’ literair de climax vormt van dit woordgebruik in de voorafgaande verzen, alsook dat b) die formulering steeds gebezigd wordt door… niet-Joden. Op de drie vragen van Pilatus volgt immers een uitroep van zijn soldaten, waarna die door de Romeinse machthebber geïntroduceerde titulatuur zijn publieke ‘bekroning’ krijgt in het kruisopschrift. Wat in mijn vertaling tussen [ ] staat, is in de grondtekst onzeker.

Over de introductie van die term door consul Pilatus valt dan heel wat meer te zeggen. Want ondanks grote verschillen in compositie vermelden alle vier evangelisten de vraag van Pilatus: ‘Jij bent (su ei) de koning der Joden?’ én Jezus’ reactie daarop: ‘Jij zegt het!’ (su legeis). Grieks-lezers kunnen van het persoonlijk voornaamwoord ‘su’ (jij) weten dat het grammaticaal niet noodzakelijk is dat woordje te vermelden, maar ook dat het gebruik op zich duidt op een bepaalde verhouding tussen de gesprekspartners. Bij Marcus staat dit woordje dan ook in heel zijn evangelie in totaal slechts tien keer genoteerd, waarvan boven geciteerd gebruik de afsluiting vormt. Die afsluiting is des te opmerkelijker, omdat dit vertrouwelijke jij in het voorafgaande passiehoofdstuk vijf keer achter elkaar klinkt in relationeel heel andere verbanden. In welk verband Marcus het familiaire jij in hoofdstuk 14 heeft genoteerd?:

Vers 30, Jezus tot Petrus: ‘Jij zult mij heden in deze nacht drie maal verloochenen!’

Vers 36, Jezus in zijn bede in Getsemane: ‘Niet wat Ik wil, maar wat Gij!’

Vers 61,
de hogepriester tot Jezus: ‘Jij bent (su ei) de Christus, de zoon van de Gezegende?’

Vers 67,
het dienstmeisje van de hogepriester tot Petrus: ‘Ook jij was bij de Nazarener, bij Jezus!’

Vers 68, Petrus tot haar: ‘Niet dat ik weet, ik begrijp niet wat jij zegt!’

Zeker, de grondtekst kent geen cursiveringen en leestekens (! ?). Die heb ik aangebracht om te verduidelijken, dat te midden van vier beweringen de hogepriester de enige is die Jezus een vráág stelt. Waarmee overigens tevens aangetoond wil zijn, dat die vraag van de hogepriester: ‘Jij bent (su ei) de Gezalfde, de zoon van de Gezegende?’ qua formulering exact gelijk is aan die van Pilatus: ‘Jij bent (su ei) de koning der Joden?’. Het sporadisch gebruik van het persoonlijk voornaamwoord jij in deze twee teksten drukt literair een navenante verbondenheid uit. Is in de vraag van de hogepriester de messiasverwachting het gedeelde uitgangspunt (en daarom het twistpunt), in de vraag van Pilatus geldt dit voor koningschap. In beide passages worden die gespreksonderwerpen aangesneden door de hoogste autoriteit op religieus en politiek gebied. Bijbelstheologisch gelezen hoeft het dan ook geen verwondering te verwekken dat de Romein Pilatus zo vertrouwelijk communiceert met de Jood Jezus. Want vanuit een contrasterend standpunt delen ze het belang van visie op koningschap, modern vertaald: op staatsmacht. In de formulering: ‘Jij bent de koning der Joden?’ hoor je de verbazing van de Romeinse machthebber doorklinken over wat Joden kennelijk onder koningschap verstaan. In de reactie van Jezus ‘Jij zegt het’ krijgt Pilatus die verbazing bevestigd. Maar met zijn prompte reactie dringt de geboeid voorgeleide Jood Jezus zodoende aan de vigerende Romeinse machthebber tevens op over ‘koningschap’ na te denken. Aldus zinspeelt de tekst op dé thematiek in heel het Nieuwe Testament: Israël en de gojim (en hun verschillend geladen taalgebruik).

Begrijpelijk, dat Matteüs en Lucas die door Marcus zo geformuleerde evangelische vraagstelling inclusief Jezus’ antwoord woordelijk precies zo overnemen. Het vierde evangelie onderstreept die interpretatie door een woordenwisseling in te voegen over koningschap, waarin Pilatus en Jezus elkaar aanspreken in het persoonlijk taalveld van ik tegenover jij. Die discussie beëindigt Pilatus met de vraag ‘Dus jij bent koning?’ waarop Jezus antwoordt: ‘Jij zegt, dat ik koning ben’ en hij voegt er in één adem aan toe: ‘Hiertoe ben Ik (ego) verwekt1 en hiertoe ben ik tot de wereld gekomen, dat ik voor de waarheid zou getuigen. Ieder die uit de waarheid is hoort mijn stem’, zodat Pilatus die hele passage (18:34-38) afsluit met de uitroep: ‘Wat is waarheid?’ Maar die uitroep van Pilatus duiden als een filosofische vraagstelling acht ik een aperte miskenning van de johanneïsche context. Zoals in de schilderkunst de afkorting INRI de zeggingskracht van de grondtekst ontkracht, zo wordt de evangelische waarheid geweld aangedaan door Pilatus’ uitspraak te bestempelen als ‘filosofisch’.

Henk Lensink

Auteur is emeritus predikant (PKN)

1 Verwekken = gennaoo, door Matteus in zijn ‘Geslachtsregister van Jezus’  39 x actief gebruikt (Abraham verwekte Izaak, Izaak verwekte…) voordat van Maria klinkt ‘uit wie verwekt is Jezus, die Christus wordt genoemd.’