Lector in een legerplaats

logoIdW

‘‘Ja hoor, túúrlijk meneer pastoor, God bestaat!’ riep mijn buurvrouw over het balkonhekje en gaf ondertussen haar kat wat melk’. Tom Naastepad vertelt. Een kenmerkende anekdote uit de vele colleges die deze Rotterdamse priester in Kampen gaf begin jaren ‘80.

De eerste keer dat hij naar Kampen kwam haalde ik hem van de trein. Het boemeltje uit Zwolle. Na een wat vormelijke maar toch hartelijke begroeting op het stationnetje liepen we samen over de IJsselbrug. Hij was redelijk klein van gestalte, sonore stem, grijs haar, vale “Tom Manders” regenjas en wandelend op destijds onverwoestbare Mephisto’s.

Linksaf gingen we, door de drukte van de Oudestraat. Aan het einde daarvan langs Uitgeverij Kok. Vervolgens om de Bovenkerk heen naar het gebouw aan de Koornmarkt. Daar was destijds de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken gevestigd, in een voormalige kazerne, kaderopleiding van de KNIL. Mannenbolwerk.

Het gebouw was inmiddels vrijwel verlaten. Vrijdagmiddag. Professoren hadden zich teruggetrokken in hun riante panden aan de IJsselkade, klaar voor het weekend. Rust. Veel studenten hadden het gereformeerde stadje verlaten en waren vanaf hetzelfde stationnetje per trein naar huis vertrokken om maandagmorgen weer terug te keren. Op een clubje van zo’n veertig studenten na, dat zich ophield in de koffiekamer. “Exegese op Vrijdagmiddag”, zo heette de serie colleges die wij zelf als studenten op touw hadden gezet en die ik jarenlang heb georganiseerd. Eerst nog een shagje en een bak koffie. ‘Ik ben een verslaafde, hoor’, zo verontschuldigde Tom Naastepad zich, en dan aan de slag. De hele middag.

Een aantal theologen was hem voorgegaan, waaronder Kleijs Kroon over het proefschrift van Meuzelaar, Bert ter Schegget over verzoening en Frans Breukelman over Genesis. Maar Tom Naastepad verwierf een speciale plek op vrijdagmiddag en zou zijn colleges vele seizoenen met ons delen. De Tien Woorden, de profeet Elia, de apostel Jacobus, er kwam werkelijk van alles voorbij.

Die vrijdagmiddagen waren meer dan een kers op de appelmoes; ze vormden de lakmoesproef voor de evidentie van onze Kamper studie theologie. Hier kwam alle theologische dikdoenerij van de afgelopen week tot leven. Of juist niet. Maar in beide gevallen gingen we naar huis met de ene theologische ontdekking na de andere. De hoogleraren voor de bijbelse vakken hadden het er niet zo op. Vrij vlot hadden zij bezwaar gemaakt bij de leden van het curatorium met de vraag of die wel op de hoogte waren van het feit dat studenten op vrijdagmiddag allerlei obscure colleges volgden. Of die studenten daarmee soms wilden uitdrukken dat hun eigen colleges niet goed genoeg waren?

Zulke randverschijnselen brachten Tom Naastepad niet van zijn stuk. Soms bezocht een Kamper docent een bijeenkomst, maar bleek dan vaak in de pauze alweer vertrokken. Naastepad zette onverdroten door. Hij was er altijd. Nooit ziek. Discipline. Eén keer viel er een vrijdagmiddag uit toen een aantal studenten van de Kamper Studenten Bond de Hogeschool had bezet. We hebben die morgen Tom Naastepad nog opgebeld en gevraagd toch te komen maar daar voelde hij niets voor. Een bezetting is een bezetting.

Het curatorium was over een bezetting niet te spreken. Begrijpelijk, vanuit hun perspectief. Wij zagen dat anders. Dat studenten echter in hun vrije tijd aan theologie deden, op vrijdagmiddag, daar was het curatorium weer wel mee ingenomen. Wat kon er tegen zijn wanneer studenten zelfs in hun vrije tijd theologie beoefenden? Dat klonk ons als muziek in de oren. Er werd van bestuurszijde een behoorlijk budget ter beschikking gesteld en als de collegezalen bij de reguliere colleges wat aan de lege kant waren moesten de hoogleraren misschien iets beter hun best doen.

Wij hadden als studenten altijd vele vragen aan de leraar. Het viel me op dat Tom Naastepad die vragen meestal in een kader plaatste. Wat nogal eens terugkwam was de vraag hoe je de gemeente “zuiver” kon houden, vrij van valse leer en zo. Soms had ik als organisator wat plaatsvervangende schaamte wanneer de meester met zulke, in mijn ogen kinderachtige vragen werd geconfronteerd. Maar Tom Naastepad ging er serieus op in. ‘Wel een beetje vreemde vraag’, zo begon hij zijn antwoord, ‘opkomend in een Ge-re-for-meerd hoofd’, voegde hij er bedachtzaam aan toe, en legde uit dat in zijn kerk, die van Rome, er een prachtig apparaat voor was opgetuigd: de Clerus, waarmee hiërarchisch vanaf de Paus via de Kardinalen tot aan de plaatselijke Bisschop de zaak zuiver werd gehouden. Dat lukte volgens Naastepad trouwens maar nauwelijks. Daarom verbaasde hem deze vraag in hoge mate. Hij meende namelijk dat dat in de gereformeerde traditie veel beter geregeld was. ‘Bij jullie ligt immers de Schrift in het midden? Daaruit vóórlezen, trouw en hardop, zuivert de gemeente op zijn best. Of geloven jullie als mannenbroeders in spe daar niet meer in? Waarom vertrouwen gereformeerde studenten niet op hun eigen traditie, die toch veel beter is op dit punt dan die van mij? Als ik ooit al zou hebben overwogen om protestant te worden, dan geeft het opkomen van deze vraag me toch ernstig te denken hoor!’

‘Meent u dat nou?’

‘Jazeker, jullie hebben bovendien geen idee wat een weldaad het is om te verkeren in een ritme, week-aan-week, als een in- en uitademen, die ruimte!’

‘Maar uw theologische denken is toch behoorlijk… protestants?’

‘Nou ja, Bijbels mag ik hopen. Ik heb van Barth geleerd de Bijbel te lezen. Maar ik zal mijn kerk niet vrijwillig verlaten. Ze moeten me er echt uit sláán’

Voor alle duidelijkheid: dat voorlezen diende volgens Naastepad dan wel in een vertaling te geschieden die niet het eigentijdse Nederlands, dat van de “ver-Trossing”, trachtte te vleien, maar dicht bij de stugge taal van de teksten zelf durfde te blijven. Wie dan in zo’n gemeente de woorden van de Schrift zou horen klinken, kwam verder naar binnen of vertrok uit eigen beweging. Zo bleef de gemeente “zuiver”. Daarmee wist je wat je te doen stond.

Behalve van het frame van de gereformeerde traditie was Tom Naastepad zich er ook telkens  van bewust dat hij onderricht gaf in een voormalige kazerne. Hij hoorde als het ware nog de laarzen stampen op het eiken parket. En de daar rondgestrooide vloeken, geduldig opgenomen door de stenen van de muren van het Koornmarktgebouw.

‘Gij zult de Naam des Heren niet heffen voor een ijdele waan’ zo vertaalde hij eens Exodus 20. ‘Want de Here zal zeker níet onschuldig houden hem, die Zijn Naam heft voor een ijdele waan.’

‘Over vloeken gaat dat’, zo stelde Naastepad vast. Zijn gehoor op het puntje van de stoel. En hij keek de zaal eens rond of de muren hun geheim niet prijs wilden geven. Maar hier moesten we wel goed opletten. Hier was meer aan de hand. Dit was namelijk het enige gebod van de tien waar de schrijver een uitleg bij heeft gegeven. Blijkbaar wilde de schrijver dat de lezer dit gebod, of beter gezegd dit woord, wel goed zou verstaan. Het gaat namelijk niet om het gebruik van grove of oneerbare taal, maar om werkelijk vloeken of vervloeken. Wat gebeurt er immers wanneer er wordt gevloekt: dan haalt men God erbij om zichzelf voor onschuldig te houden en tegelijkertijd ánderen in staat van beschuldiging te stellen.

‘En verlaat dan eens deze kazerne en luister naar de EO; daar wordt nog het hárdst gevloekt hoor! Wat daar niet wordt beweerd over de homoseksuele nááste! Verdoemd is hij! Tot in de godverlatenheid der hel. Godver… nou ja, laat mij nou maar weer niet vloeken’.

‘De meester is echt boos…’ hoorde je iedereen denken.

‘Tja. Ik raadt het niet aan, maar het lucht zo óp!’ Zo verbrak Naastepad de stilte en legde uit: ‘Daarom staat er dat de Heer diegene juist níet onschuldig houdt die zijn Naam misbruikt. Misbruikt om zichzelf onschuldig te verklaren door ánderen in staat van beschuldiging te stéllen.’

Het waren wonderlijke vrijdagmiddagen. Die ik niet snel zal vergeten. Tom Naastepad was een leraar. Wel eentje die zich niet snel op andere gedachten liet brengen. Behalve misschien op één terrein?

Vrouwelijke studenten begonnen op een gegeven moment een gesprek met hem. Vrouwen vonden het allemaal te mannelijk gedacht en geformuleerd. Naastepad vroeg zich openlijk af waarom vrouwen daarmee kwamen? Immers, in de Schrift is mannelijkheid een probleem! De eerste mens die doodgaat gaat niet dood, maar wordt doodgeslagen. Broedermoord om godsdienstige redenen. De broederschap is geperverteerd en een kwaad in deze wereld. Waarom willen de zusters zo graag bij die broeders gerekend worden? De zusterschap wordt juist ten voorbeeld gesteld.

De vrouwelijke studenten vonden het wat te obligaat, op die manier. Jammer. Eerlijk gezegd kon ik niet zo goed tegen kritiek op de meester. Dat was alsof er iemand tijdens een ultiem feestje plotseling het felle licht aandeed. Tom Naastepad trok het zich echter aan en zei bereid te zijn er nog eens goed over te gaan nadenken. Dat ging al verder dan ik destijds bereid was te doen.

Inmiddels, veertig jaar later, lijkt me dat het niet helpt wanneer wij mannen er eens over gaan nadenken of de theologie niet wat feministischer dient te worden opgezet, en dan niet als franje aan de rand maar radicaal vanuit het hart ervan. Het besef moet doorbreken dat daar al over ís nagedacht. Door vrouwen zelf namelijk. Niet binnen maar buiten het gebruikelijke kader.

Het statige Koornmarktgebouw is vanwege bezuinigingen verlaten. De klank van de stampende laars is vermengd geraakt met het staccato van deze onvolprezen lector. Als muren konden spreken zouden ze vertellen dat de theologie van de Protestantse Kerk in Nederland zonder priester, theoloog en dichter Tom Naastepad niet goed te denken is.

Jurgen van den Herik

Predikant te Drachten

In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 4. 3 april 2021