Van staatskerk naar stamkerk (II)
VAN STAATSKERK NAAR STAMKERK (2)
Inleiding
De crisis van kerk en geloof, zo heb ik in mijn vorige bijdrage betoogt, komt niet voort uit falend beleid of ontbrekend geloof. De voormalige staatskerk en volkskerk is in ander vaarwater terechtgekomen. De wereld is niet meer de bredere horizon waarin de kerk leeft (‘Kerk en Wereld’). Het woord wereld heeft altijd de connotatie van chaos. Sedert 1000 jaar was het de opgave van de kerk om in die chaos orde aan te brengen. Dat is zo goed gelukt, dat het teveel aan orde en discipline en systeem soms verstikkend werkt. Mensen worden gestandaardiseerd en moeten in hun functie of op het formulier passen. Tegelijkertijd moeten die losse atomen in het maatschappelijk krachtenveld zo bewegelijk mogelijk zijn. De spanning en samenwerking tussen kerk en staat van vroeger heeft geleid tot disciplinering en tot het losweken van individuen uit hun vaste verbanden. Het is lastig genoeg daarmee om te gaan. Tegenwoordig verlangen we terug (of zien vooruit?) naar een dergelijk vast verband, eigenlijk naar de saamhorigheid van een stam.
In deze bijdrage wil ik beschrijven hoe de kernkwaliteit van het christelijk geloof deze ontwikkeling voortgestuwd heeft en waarom die kernkwaliteit ook in de meest seculiere samenleving van blijvende waarde is. In de volgende bijdrage zal ik dan aangeven hoe die kern van christelijke spiritualiteit van betekenis is voor het nieuwe zoeken naar saamhorigheid en voor (h)erkenning binnen de anonimiteit van de moderne samenleving.
Ontbeelding
Ziet men de beschreven overgang van staat naar maatschappij in een breder perspectief, dan moet men vaststellen, dat de kerk er hard aan heeft meegewerkt, dat het deze kant uitging. De katholieke kerk heeft in de middeleeuwen het individu losgeweekt uit zijn clangemeenschap en uit zijn horigheid aan het keizerlijk gezag. De zeven sacramenten, die het leven van de wieg tot het dood begeleidden, gaven aan ieder individu een eigen biografie. Iedere afzonderlijke persoon doet ertoe. Dat was de boodschap van de kerk. De protestantse kerken hebben die beweging voortgezet door de nadruk op het innerlijk geweten en de kerkelijke gemeenschap als tegenwicht tegen het staatsbelang. De vrije associatie van individuen die kenmerkend is voor de moderne maatschappij heeft dus kerkelijke wortels. De snel wisselende veranderingen in betrokkenheid en engagement van de moderne maatschappij staan aan het eindpunt van een weg die de kerk zelf heeft ingezet. Men kan gemakkelijk vaststellen, dat ze ook de vervulling zijn van de kerkelijke boodschap zelf: geen van te voren gedefinieerd beeld van de mens mag bepalen wie ik ben! De ontbeelding van de mens die zonder determinisme van staat of stam gehoor kan geven aan de stem die hem roept en zijn of haar bestemming wijst, staat in het hart van de bijbelse boodschap zelf. De voortdurende ontkoppeling aan zichzelf die de flexibiliteit van de moderne samenleving van mensen eist, maakt ook een voortdurend nieuw begin mogelijk, een nieuwe geboorte. Je mag volgens de leer van de kerk niet vastgepind worden op het verleden. Vergeving schenkt je een toekomst voorbij het verleden dat er mogelijk niet al te mooi uitziet. Is de wendbaarheid, de voortdurende verandering en flexibiliteit, die de moderne maatschappij vraagt zoiets als een geïnstitutionaliseerde vorm van vergeving?
Hoe dat ook zij, de biecht van de katholieke kerk en het huisbezoek van de protestantse kerken – wat men er ook van kan zeggen in negatieve zin – hebben de moderne zoektocht voorbereid van het individu die met zijn psycholoog de vraag bespreekt “Wat moet ik doen?”, en “Wie ben ik?”. Psychologen op hun beurt ontdekken steeds meer, dat zij bij dergelijke vragen zonder religieuze oriëntatie niet uitkomen. Het is alsof psychologen en coaches met zingeving en spiritualiteit aan de haal gaan en de kerk het nakijken geven.
Men kan zich echter afvragen, of de kerk niet aan eigen succes ten onder gaat. Alsof de missie volbracht is, zodat het leger kan ontwapenen, nadat de veldslag gewonnen is. Maar merkwaardig genoeg ervaart het leger juist zijn ontwapening na de gewonnen veldslag als zijn eigenlijke nederlaag. Misschien is hergroeperen ook een mogelijkheid. Hergroepering met het oog op een nieuwe rol. Als de kerk niet meer in het centrum staat, in het midden van een statische dorpssamenleving, kan zij dan misschien haar plaats innemen als perspectivisch punt aan de horizon van een steeds veranderende maatschappij, een oriëntatiepunt?
Perspectief
Het is immers niet zo, dat de boodschap van de kerk niet meer actueel is. De omgeving, waarin die gehoord en geleefd wordt is veranderd, en dat notabene ten gevolge van die boodschap zelf. In de westerse kerkelijke, politieke en maatschappelijke traditie heeft het minst geachte belang en de verst afgelegen toekomst normatieve prioriteit gekregen op het recht van de sterken en op het hier en nu van de korte termijn. Dat is natuurlijk ook in de westerse geschiedenis niet zonder slag of stoot gegaan. Vaak was het één stap vooruit en twee stappen terug in de strijd tegen oude machtsverhoudingen. Maar daarin heeft de boodschap van het evangelie dynamiserend gewerkt. Het evangelie heeft steeds een tweedeling in de perceptie van de maatschappelijke realiteit aangebracht: de staat is onontbeerlijk, maar daarboven uit gaat de kerk! De politiek is nodig, maar daarboven uit gaat de ethiek! De arbeid en de techniek zijn belangrijk, maar daarboven uit gaat de gerechtigheid, waartoe zij dienen! Zo is het belang van de sterken steeds waargenomen vanuit het perspectief van het minst geachte belang en is het hier en nu altijd kritisch waargenomen vanuit een niet te realiseren, want niet realistische belofte. Daaraan heeft de westerse christenheid geleden, en daarvan heeft ze ook geleefd. Geleden, want het is een last, een voordurende morele aanklacht, bewustzijn van een tekort. Maar ook van geleefd, want het zette voortdurend in beweging, het voerde steeds een stap verder. Het leidde tot een gedisciplineerde economie, een georganiseerde samenleving, een onophoudelijk voortschrijdende wetenschap en techniek. Want ook het goede was nooit goed genoeg. En een nieuw verworven solidariteit kon gemakkelijk omgezet worden in een nieuw instrument tot overheersing. Niettemin heeft dit dubbele perspectief van het minst geachte belang en van de verst afgelegen toekomst als normatieve oriëntatie geleid tot een aantal historische verworvenheden en menselijke kwaliteiten, zonder welke geen moderne organisatie bestaan kan, zoals vertrouwen buiten de eigen familierelaties en het eigen dorp, participatie in en kritiek op de overheid of het management, professionaliteit en creativiteit van onafhankelijke individuen met een eigen mening en nog enkele dingen meer.
Dat betekent dat moderne organisaties ook los van kerk of traditie onderhoud (zullen) moeten plegen aan motivatie en inspiratie van hun werknemers. Als dezen niet het minste belang tegen hun onmiddellijke belang en de verst afgelegen toekomst tegen de korte termijn laten wegen, worden zij radertjes in een machine, nemen zij innerlijk ontslag, kunnen zij niet over teleurstellingen heen stappen, valt hun samenwerking uiteen in subgroepen, doen zich stammenoorlogen voor en weten zij bijgevolg geen antwoord te geven op de vraag “Wie ben ik?”, oftewel weten zij hun taken niet in ruimer perspectief te zien. In de prioriteitenstrijd tussen verschillende waarden en belangen houden mensen het alleen maar met elkaar uit, als zij hun eigenbelang en eigenzinnigheid kunnen relativeren met het oog op een gemeenschappelijke en beloftevolle toekomst. Alleen als de toekomstige gerechtigheid en vrede ons iets mag kosten zijn wij in het heden bereid ook voor elkaar in te schikken en eventueel zelfs een hogere prijs voor samenleven te betalen dan de buurman. Zonder de lucht van deze inspiratie in de longen valt de moderne maatschappij uit elkaar. Dan is de spanning eruit. De maatschappij is een creatie van de kerk. Ze leeft van de deugden, die in de kerk ingeoefend zijn. Verantwoordelijke burgers zijn geseculariseerde zondaren die geleerd hebben eerlijk te zijn over zichzelf.
Het minst geachte belang, de verst afgelegen toekomst
Er zijn natuurlijk veel samenvattingen en formuleringen te geven van het waarachtig christelijk geloof. De kerk heeft altijd een brug willen slaan tussen Gods beloften en de aardse werkelijkheid. Dat is haar missie van den beginne. De kerk kan het zich niet permitteren tot een subcultuur te worden. Het is in oppositie tegen dit gevaar, dat ik de kerkelijke missie op deze wijze geformuleerd heb: het minst geachte belang tegen het recht van de sterken laten gelden; de verst afgelegen toekomst tegen de korte termijn laten gelden. Daarin zit een spanning besloten, die ten diepste met de kerkelijke missie samenhangt, met het evangelie zelf. Die missie is paradoxaal van karakter en dat is gegeven met die missie zelf, namelijk een brug te slaan tussen de twee polen van een onmogelijk te bereiken toekomst van vrede en recht en een even onmogelijk te veranderen realiteit zoals men die in het heden aantreft. Men kan namelijk ook het recht van de sterken en het korte termijn belang niet eenvoudig uitwissen! De sterken moeten de samenleving dragen. En ook korte termijn problemen vragen om een oplossing. Anders komt men aan de lange termijn niet eens toe. De christelijke missie vraagt erkenning van en worsteling met die spanning. Die spanning op zich te nemen betekent altijd op de een of andere manier zijn kruis op zich nemen. De toekomst kan alleen maar naderbij komen naarmate men er in het heden een prijs voor betaalt: miskenning, soms vervolging, soms hard werken, soms alleen maar geld. Je bereikt nooit helemaal waar het om gaat, maar je doet toch iets. De mens is een krom hout, maar kan toch nog wel eens een rechte slag slaan. Je bent deel van een gemeenschap van zondaren en toch knapt de wereld daar meer van op dan van mensen die zogenaamd nooit fouten maken. Dat je nooit goed zit is een reden om in beweging te blijven. Die spanning heeft steeds tot breukpunten in de geschiedenis geleid. Geïnspireerde groepen, monniken, protestanten, revolutionairen hebben van tijd tot tijd een hoge prijs betaald om de samenleving uit zijn verstarring te redden en op een nieuwe koers te zetten.
Stamkerk?
Er lijkt op christelijk erf steeds meer sprake te zijn van een ontwijken van die spanning. Dat hangt samen met de ontworteling van het bestaan, die deel is van ons aller leven. Gemeenschappen die als een warme deken om ons heen zijn, leiden een zeer fragiel bestaan. De onderlinge interactie tussen individuen waarin zij zich voortdurend opnieuw hergroeperen en zo in wisselende engagementen invulling geven aan een zinvol bestaan, is veeleisend: men heeft het gevoel van schots tot schots te springen en nergens stevige bodem te vinden. Daarom zoekt men zijn heil – en onderdak – in virtuele internet-gemeenschappen, in kleine vriendenkringen, in vaste overtuigingen, die met ultieme stelligheid worden aangehangen (en zo des te meer de innerlijke onzekerheid verraden), in min of meer sektarische groepen die met een deel van de waarheid aan de haal gaan en met hun deel van de waarheid alle gelijk van de wereld binnenhalen, en dus: in stamverbanden. De territoriale gemeente geeft steeds meer toe aan deze behoefte aan een geestelijk onderdak en een thuishaven. De aantrekkelijkheid van een duidelijke boodschap, een vertrouwd geluid, een hechte groep – wij die gelijk hebben tegenover hen die bekeerd moeten worden – tenderen naar het ontstaan van een dergelijke ‘stamkerk’. Men vindt in de kerk wat men vroeger in de stamkroeg en de dorpsgemeenschap vond: een hecht wij. Als deze beweging consequent doorgevoerd wordt, onderscheidt dit ‘wij’ zich niet meer van andere wij-groepen en werkt de kerk niet meer veranderend in op de omringende maatschappij. Een volledig doorgevoerde stamkerk slaat de brug niet meer naar het minst geachte belang en de verst afgelegen toekomst. Dan telt het eigen gelijk en het aansluiten bij de groep, en waar de christelijke boodschap het onvermijdelijk maakt toch de verst afgelegen toekomst en het minst geachte belang in het veld te brengen, worden deze als dogmatische waarheden verkondigd in een geheimtaal, die hun werking in het heden uitschakelt. Zo wordt de individu opgezadeld met nog een extra probleem: uitsluitend door persoonlijk uitdragen van het evangelie (durven praten over je geloof, dapper bidden voor het eten) te moeten goedmaken, waarin de wij-groep, die zijn thuisbasis is, tekortschiet.
Dat de kerk aan de behoefte van een ‘wij-groep’ tegemoet komt echter is op zich heel erg nodig. Waar vroeger de kerk alle mensen onder één dak bij elkaar bracht (terwijl zij in de economie in lokale gemeenschappen hun arbeid verrichtten), is er nu een tendens om verschillende groepen afzonderlijk te bedienen. De behoefte aan zulke kleine gemeenschappen is een antwoord op de grootschaligheid van de arbeidssfeer. Je kunt kennelijk niet leven in een massale kerk en in een massale samenleving. Een van beide moet kleinschalig zijn. Vroeger was de arbeidssfeer kleinschalig en de kerk universeel. Nu de arbeid massaal plaatsvindt in grote systemen, moet kennelijk de kerk kleinschalig worden. Wij kunnen niet leven zonder huid. Maar een legitieme behoefte wordt gevaarlijk, als zulke gemeenschappen zich sluiten.
Dat hoeft niet zo te gaan. Vroeger toen in de protestantse landen de kerk staatskerk was betekende dat ook niet, dat de kerk onderworpen was aan de staat. Het was een wankel evenwicht. De staat had de legitimatie door de kerk evenzeer nodig als de kerk de ondersteuning van de zijde van de staat (tot aan de Franse revolutie werden de dominees door de overheid betaald). Als kritische predikanten of priesters het onrecht van de bezitters aan de kaak stelden liepen ze weliswaar het gevaar hun baan te verliezen. Maar een hoogstaande morele interpretatie van hun opdracht ondersteunde ook het gezag van de staat en van de bezittende klasse. Die leidinggevende positie werd hun gegund, als en omdat en voorzover zij een dergelijke taakopvatting hadden. Zo werden de bestaande verhoudingen gevoed door een stroom van inspiratie. De liturgie van de kerk diende juist dat doel.
Kan ook een kerk die van staatskerk tot stamkerk wordt en de saamhorigheid en gemeenschap van de leden bevordert zich niettemin openen voor de omringende maatschappij?
(wordt vervolgd)
Otto Kroesen