Het sprekende leven van Hannes de Graaf
HET SPREKENDE LEVEN VAN HANNES DE GRAAF
In het laatste nummer van de vorige jaargang (18 december) namen we al de toespraak op van Margreeth Schopenhauer, die ze hield bij de presentatie van de biografie van Hannes de Graaf op 14 november. Hieronder aandacht voor het boek zelf.
Nog een keer de boekgegevens: E.D. J. de Jongh, Hannes de Graaf. Een leven van bevrijding (Kampen 2004. 542 p. ISBN 90 259 5440 5. Prijs: 34,90 euro)
(redactie)
Anders dan zijn biograaf Dr. E. D. J. de Jongh heb ik Prof. Dr J. de Graaf persoonlijk goed gekend. Ik deed bij hem mijn hoofdvak voor het doctoraalexamen (‘Wijsgerige ethiek’) in 1966 en maakte hem mee aan de Utrechtse Universiteit en omstreken gedurende zo’n jaar of tien. Dan is het verrassend en verheugend dat zo vele herinneringen aan De Graaf bevestigd en verdiept worden in deze omvangrijke biografie. Getoetst aan mijn eigen herinneringen kan ik dan ook van een voortreffelijk boek spreken. De persoon van Hannes de Graaf komt er goed in naar voren en bovendien krijgen we een boeiend inzicht en overzicht van de vele terreinen waarop hij zich heeft bewogen.
Wie was deze Hannes de Graaf? Want ik merk dat vele jongeren zelfs de naam niet meer bekend is, laat staan iets zegt. De ondertitel van de biografie luidt: ‘een leven van bevrijding’. Die had ik overigens toch anders gekozen. Liever: ‘een leven in dienst van de vrede’. Want vooral als man van ‘Kerk en Vrede’, een van de oprichters van de PSP, bruggenbouwer tussen Oost en West in de Koude Oorlog verdient De Graaf het in de herinnering bewaard te blijven. Er is meer, maar zijn inzet voor de vrede lijkt mij de kern te raken van zijn inspirerende persoonlijkheid en van dit sprekende leven. Daaraan ligt een verscholen gebeurtenis uit zijn levensgeschiedenis ten grondslag, die De Jongh heel treffend in de proloog van zijn studie in het volle daglicht stelt.
De Graaf was vlak voor WO II predikant geworden op Sumatra en zo in een Jappenkamp terecht gekomen. Eind 1944 vindt er bij de nadering van Brits-Amerikaanse troepen een deportatie van de geïnterneerden plaats, waarbij De Graaf, die sinds zijn zestiende gedeeltelijk invalide is en altijd met een stok moet lopen, het niet langer volhoudt en achterop raakt bij de groep. Dat betekende ‘direct levensgevaar’, ‘het risico te worden doodgeschoten’ (11). Ds. De Graaf moet het opgeven en zegt tegen de Japanse soldaat in het Maleis ‘Ik kan niet meer’ en gaat langs de kant van de weg zitten. Hij denkt dat zijn laatste uur geslagen heeft. ‘Maar dat is niet zo. De Jap gaat naast hem zitten, steekt een sigaret op en geeft hem er ook een. Zij raken aan de praat, in gebroken Maleis… Als De Graaf zover is dat hij weer verder kan, staan ze op en lopen samen het laatste stuk naar het kamp Padang Halaban’. ‘Dat hij levend was aangekomen, had De Graaf te danken aan een Japanner’(12). En daarom –mogen we er misschien aan toevoegen- kon hij niet alle Japanners als zijn vijanden haten, want één van hen, wist hij, had hem het leven gered; en zo kon elke Japanner en ook elke Sowjet-rus in de tijd van de Koude Oorlog hem (en ons) tot een barmhartige naaste worden.
Samen met het weerzien van zijn gezin en de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki in augustus 1945 vormde deze gebeurtenis voor De Graaf de aanleiding de rest van zijn leven in dienst van de vrede te stellen. Het vredesdenken en de vredespolitiek. Zo wordt een sprekende gebeurtenis tot een levensbeslissende en levensbepalende ervaring. (‘Ereignis wird zu Erlebnis’, zou Rosenstock hier zeggen). De Graaf wist nog niet hóe, maar ‘hij wist alleen dat hij God niet kon danken voor zijn leven als het voortaan niet in dienst stond van de vrede’ (199)
Toen ik prof. De Graaf destijds meemaakte in zijn veelvuldige activiteiten vroeg ik me wel eens af wat toch het geheim van deze mens was. In alle ernst betrokken bij de zwaarste problematieken, maar dat toch steeds op een ontspannen, onkrampachtige wijze. Na dit onthullende verhaal zou ik zeggen: hij leefde inderdaad als een óverlevende, als iemand die de dood achter zich heeft gelaten. Daarom stond zijn leven in de toonsoort van een waakzame en werkzame dankbaarheid. Zelden gehaast, altijd bij de les. Toen al had hij een ernstig, diep doorgroefd gezicht (we zien het op de omslag van het boek), maar ieder, die hem gekend heeft, zal zich herinneren hoe daarin vriendelijkheid en vrolijkheid plotseling konden oplichten. Er is nog vrije genade in een verbijsterende en vreugdeloze wereld. Er zijn nog vrije, ideologisch onbevangen mensen, die ‘niet vol van zichzelf’ zijn (Margreeth Schopenhauer). Zo heb ik menig keer als verbijsterde en eenzame student de ontmoetingen met De Graaf ervaren. Ik denk velen.
Deze biografie lezend komt men onder de indruk van de vele activiteiten van De Graaf vóór, naast en na zijn hoogleraarschap in Utrecht (1955-1976). Twintig jaar voorzitter en centrale figuur in ‘Kerk en Vrede’, jarenlang nauw betrokken bij de PSP, bestuurslid van de IFOR (‘International Fellowship of Reconciliation’) en dan ook nog (of mischien in dit alles) gids en voortrekker in het vaak moeizame verkeer tussen Oost en West: de Europese dialoog in Moskou, de Praagse Vredesconferentie. Het boek besteedt er uitvoerig aandacht aan en zo is het ook een stuk geschiedschrijving geworden van alternatieve en kritische politieke activiteiten in een periode die nog maar kort achter ons ligt en die ten onrechte snel in de vergetelheid dreigt weg te zinken. De aandacht daarvoor is zeker in overeenstemming met de persoon van De Graaf die het niet om zichzelf maar om de betrokkenheid op de zaken te doen was. Niettemin is het toch vooral De Graaf’s attitude in de vaak complexe en ook emotioneel geladen issues die ons boeit in deze studie. We denken dan bij voorbeeld aan dat voor hem zo typerende samengaan van ‘engagement en distantie’ (273), waarbij je niet in de emoties blijft steken of in ‘spandoeken-ethiek’, maar blijft vragen naar het effect en onderzoeken waar het om gaat. Een emotioneel begrijpelijke leuze als ‘Johnson moordenaar!’ uit de tijd van de Vietnam-oorlog had zijn instemming niet en daar kon hij dan ook publiekelijk bezwaar tegen maken. ‘Zoals hij tegen de zwijgende meerderheid was, was hij ook tegen schreeuwende minderheden’ (329). Dat is De Graaf als ethicus, die het minder ging om grote principes of goed doortimmerde systemen dan wel om verantwoord handelen en spreken in de concrete situatie. Zonder zelf-kritiek loopt de kar daarbij vast in ideologische tegenstellingen. Dat was zijn bezwaar tegen het vigerende anti-communisme van het Westen, maar ook in de jaren zeventig tegen de ‘Christenen voor het socialisme’, die voor zijn gevoel het marxisme al te onkritisch omhelsden zonder van de ‘structuur-fouten’ en de gecompromitteerde geschiedenis van het marxisme zich voldoende rekenschap te geven. Hannes de Graaf stond bepaald ergens voor, maar dat niet zonder tegelijk in beweging te blijven. Openheid voor tegenstemmen en kritiek waren kenmerkend voor hem.
Dat had zeker ook te maken met zijn vrijzinnige achtergrond en afkomst die hij altijd trouw is gebleven. Zijn biografie is ook in dit opzicht interessant. Zoals De Graaf als vrijzinnig theoloog de rechtzinnige Utrechtse faculteit binnenkwam, zo wandelde de vrijzinnigheid in zijn persoon (en ook in die van W. Banning, J.M. van Veen, J. M. de Jong) als het ware de midden-orthodoxie binnen – met alle licht- en schaduwkanten vandien! Daar vond de vrijzinnige erfenis, ‘een geestelijke beweging van enkele eeuwen’ (Banning, 194), een bedding, hetgeen dan ook de vraag doet en deed rijzen of de vrijzinnigheid als eigen organisatie nog veel recht van bestaan heeft. Hannes de Graaf zelf liet zich nooit op zijn vrijzinnigheid voorstaan en van enige zelfgenoegzaamheid in deze was hij al helemaal wars. Dat had hij in Indië wel afgeleerd (189). Hem ging de dialoog met de ander boven de bezinning op de eigen identiteit. Met H. de Nie had hij wel kunnen zeggen: ‘Ik ben vrijzinnig, omdat ik dan zelf mag weten hoe orthodox ik ben’ (265). Open stond hij ook wel voor de theologie van Barth, waarin die tegenstelling tussen vrijzinnig en orthodox eveneens is opgeheven (zou je kunnen zeggen), al was het hem verre ‘barthiaan’ te worden. Zo liet De Graaf zich nu eenmaal niet etiketteren en daarmee in een richting of hokje opsluiten. En desgevraagd zou hij waarschijnlijk Barth verweten hebben –zij het m.i. ten onrechte- dat deze te weinig oog en oor had voor het spreken van God en voor tekenen van heil buiten Christus, met name ook in andere religies.
Daarin bleef hij vrijzinnig en die afkomst verloochende hij ook niet in een zeker niet-vrijblijvende liberaliteit die in hoge mate kenmerkend was voor zijn werkwijze en zijn persoon. Het maakte hem geliefd bij zijn Utrechtse collega’s en studenten, ook bij die van de Gereformeerde Bond en ook bij heel wat studenten buiten de theologische faculteit. Hij die niet uit was op successen en publieke erkenning en ook menige, soms knalharde teleurstelling kreeg te verwerken, ondervond niettemin grote waardering. Krijn Strijd, zijn compaan in Kerk en Vrede, noemde hem heel treffend ‘een man van geduld, gezag en geloof’ (471) en een katholieke collega zei tegen De Jongh: ‘We voelden ons bij hem thuis. Aan Hannes kon je zien dat het evangelie niet voor niets geschreven was’ (344).
Het mooist in dit opzicht is misschien een regel uit een gedicht van de Vietnamese, boeddhistische monnik Thich Nhat Hanh vlak na De Graafs overlijden in 1991, waarmee we de kenschets van dit waardevolle boek graag besluiten: ‘Who says that today De Graaf is absent?…You are still with us as a strong companion.The march is as solid and joyful as ever / and also our friendship.’ (422, licht aangepast).
Als we het volhouden in de hoop en het vertrouwen is het dankzij voorgangers en companen als Hannes de Graaf. Altijd heeft het me licht gespeten (tot in mijn dromen toe) dat ik De Graaf de laatste twintig jaar van zijn leven praktisch uit het oog verloren was, maar deze biografie brengt hem ons weer heel dichtbij. Als een levende die nog tot ons spreekt. Op zijn even behoedzame als besliste wijze.
Rens Kopmels