Ga toch niet aan Uw knecht voorbij
- Pagina's:
- Ga toch niet aan Uw knecht voorbij
- Genesis 18:3
- Psalm 111:7
- Levitikus 17:11
- Jesaja 30:18
- 1 Kronieken 29:5
- Richteren 8:23
- Genesis 4:4-5
- Psalm 37:4
- Maleachi 3:18
- Deuteronomium 26:7
- Psalm 38:10
- Exodus 34:9
- Psalm 25:1,2
- 1 Kronieken 28:9
- Psalm 2:1
- Psalm 119:7
- Jesaja 43:4
- Exodus 29:46
- 1 Koningen 3:12,13
- 1 Samuël 12:22
Verlustig u in den Heere; dan zal Hij u geven de wenschen van uw hart. Psalm 37 : 4.
Het is óók wel waar, en de boodschap van het kruis heeft er ons weer opnieuw aan herinnerd, dat wij in den Heere onze onrust, onze benardheid, onze verdoemenis, onzen dood moeten vinden. Maar in dat alles en boven dat alles uit zegt ons diezelfde boodschap van het kruis óók: Verlustig u in den Heere! Waarom „lust in den Heere” hebben? Omdat Hij opgestaan is, omdat Hij de Overwinnaar is, het allerlaatste Woord. Omdat Hij de hemel is, van waaruit alle nog zoo hooge bergen van ons leven en van deze wereld te overzien zijn. Omdat niemand en niets ons scheiden kan van Zijn liefde. Omdat Hij ons werkelijk geeft, wat ons hart begeert. Hij zou niet de Heere zijn, als de onrust, die Hij ons bereidt, het sidderen voor Zijn gericht, de smart van ons stervenmoeten; als de hel, waarin Hij ons werpt, wanneer Hij ons ontmoet, — niet tevens ingesloten zouden zijn door de woorden, die vuriger zijn dan al het hellevuur: „Verblijdt u in den Heere te allen tijde. Wederom zal ik zeggen: verblijdt u!” [noot] Wij weten nog niet voldoende van den ernst van het geloof en van den nood van de hel af; het getuigt van een nog steeds te klein inzicht in onze verlorenheid, wanneer wij dien oproep „Verblijd u!” niet hooren. Dit te kleine inzicht openbaart zich dan daarin, dat de onbevredigde begeerten van ons hart toch weer opstaan. En de goden, die wij eigenlijk aanbidden, zijn dan: een of ander geluk in een hoekje van ons hart, of ook een of ander verdriet of bekommernis, die we met recht als heel erg groot en belangrijk zien. Wie kent dit niet? Wanneer God alleen onze schrik en niet met vreeze en beven onze lust is, dan moét het wel zoo wezen. Maar God, die den Paaschmorgen heeft doen aanbreken, wil werkelijk onze lust zijn. „Hij doet ter helle nederdalen en Hij doet weder opkomen.” [noot] Hij slaat geen onbevredigde begeerten over. Hij maakt allen afgodendienst onmogelijk en bewaart ons voor de slavernij der valsche goden en hun smarten. Het komt er maar op aan, dat wij werkelijk Z i j n woord en dat wij Zijn woord werkelijk g e h o o r d hebben!
Heere, onze God! Gij kent de begeerten van ons hart en de moeiten, die zij ons veroorzaken. Wij kunnen ze niet voldoen noch veranderen. Zoo bidden wij U: Wilt Gij ze oplossen in Uw vrede, zoodat wij stil worden in de vreugde in U, in Wien wij alles hebben. Wilt Gij ons zóó leiden, dat wij met opgerichten hoofde op U wachten, en U rechtvaardigen in al Uw doen! Amen.