Ga toch niet aan Uw knecht voorbij

 

 

 

 

 

Van toen af, dat gij kostelijk zijt geweest in Mijn oogen, zijt gij verheerlijkt geweest en Ik heb u liefgehad. Jesaja 43 : 4.

Laten we goed bedenken: deze stralende woorden zijn gesproken tot een volk, over welks verderf en gericht dezelfde profeet zulke scherpe woorden zegt, als nog nooit over een volk uitgesproken zijn. En dat in een tijd, waarin dit volk zonder huis, zonder macht, zonder eer ter aarde lag, zooals nog nooit met een volk gebeurd is. Te midden van schaduwen des doods zijn deze woorden gesproken. En nu moeten ze ook ons aangaan. Kunnen ze ons aangaan? Zijn wij niet veel te goede menschen, en gaat het ons wellicht ook niet veel te goed, dan, dan dat deze woorden ons treffen kunnen, zooals ze bedoeld zijn? Maar ze zouden ook nog wel voorbij kunnen gaan aan de verdwaalden en vernederden in onze straten en de armen in de tuchthuizen en de ernstige zieken in de klinieken, aan de mislukte en meest bedroefde menschen onder ons. Want het volk, dat door den glans van deze woorden getroffen wordt, is dat volk, hetwelk alle hoop heeft laten varen, behalve de hoop op God, om in  d e z e   h o o p  alléén te leven. Het woont in een diepte, nóg dieper dan die welke wij als de diepten des levens huiverend meenen te kennen. Weten we, dat wij daarbij behooren? Wij kunnen en willen hierop niet antwoorden. God alleen weet, wie van de rijken en armen, wie van de rechtvaardigen en onrechtvaardigen dezer wereld werkelijk daartoe behooren. Maar tot dit volk wordt ook heden nog gezegd: Gij zijt verheerlijkt en Ik heb u liefgehad! Waarom? Ja, waarom? Alleen: „omdat gij kostelijk zijt in Mijn oogen.” Verstaan we, wat dat beteekent? Dat er voor de belofte van de heerlijkheid, die God den Zijnen geeft, geen andere reden is dan het oog Gods, dat niet alleen als onze oogen ziet wat er is, maar schept, wat er niet is. Laten wij daarin onzen troost en onzen roem vinden: alles tegen ons en niets vóór ons te hebben — niets vóór ons, dan alleen de oogen Gods, die het onwaardige waardig maken in koninklijke vrijheid en goedheid. — Dan zouden we, als we dat verstonden, in de waarheid staan. En dan zouden we wandelen in het licht.

Heere, onze God! Terwijl U de engelen loven in het versiersel van hun gehoorzaamheid, die zij nooit braken, en in hun geluk, dat nooit verstoord is, hebben wij slechts onze schande en onzen nood voor u neer te leggen. Maar Gij hebt ons boven alle engelen verhoogd door mensen te worden en onze schande en onzen nood aan te nemen. Zoo loven en prijzen wij U, en bidden: Blijf bij ons met het wonder van Uw genade, én nu én tot aan de voleinding der wereld. Amen.

 

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21