Ga toch niet aan Uw knecht voorbij
- Pagina's:
- Ga toch niet aan Uw knecht voorbij
- Genesis 18:3
- Psalm 111:7
- Levitikus 17:11
- Jesaja 30:18
- 1 Kronieken 29:5
- Richteren 8:23
- Genesis 4:4-5
- Psalm 37:4
- Maleachi 3:18
- Deuteronomium 26:7
- Psalm 38:10
- Exodus 34:9
- Psalm 25:1,2
- 1 Kronieken 28:9
- Psalm 2:1
- Psalm 119:7
- Jesaja 43:4
- Exodus 29:46
- 1 Koningen 3:12,13
- 1 Samuël 12:22
Waarom woelen de volken en zinnen de natiën op ijdelheid? Psalm 2:1.
Als wij het toch weer eens konden leeren, volkomen duidelijk in te zien, dat het werkelijk ijdel, dat het tevergeefs is, wat in haat tegen God en in onverschilligheid jegens God door de menschen gezegd en ondernomen wordt. Beide, de haat en de onverschilligheid, hebben in onzen tijd zeer bepaalde vormen aangenomen. Wat zullen wij daarover zeggen? Wij zuchten, wij werken, wij strijden: wij doen afweerpogingen en tegenaanvallen. Dat is wenschelijk en misschien nog het beste, vooral als het in stilte geschiedt. Maar wat wij ook zeggen en doen mogen, het zou, om ernstig en krachtig te zijn, moeten gebeuren in het besef, dat menschelijke haat en menschelijke onverschilligheid tegenover God werkelijk ijdel zijn. Zonder dat staan we er wel erg hachelijk voor met ons klagen, roepen en werken. Maar hoe komen we tot dat klare besef? Er is maar één weg: wij moeten de goddeloozen beter begrijpen, dan zij zichzelf begrijpen. Wij moeten hun haat en onverschilligheid van dichtbij leeren kennen. Wij moeten begrijpen en toegeven, dat hun opstandigheid en hun blindheid volkomen die van onszelf zijn. Laten we toch de goddeloosheid niet in Rusland én niet bij onze proletarische jeugd zoeken en zien, maar in onszelf, in onze Christelijke huisgezinnen, inrichtingen en vereenigingen, in al het menschelijke van de Christelijke Kerk! Om dan en op deze wijze te weten, dat het alles ijdelheid is. Hoe kan iemand dat weten, die de goddeloosheid bij anderen zoekt, en den balk in eigen oog niet ontdekt? Van het ontdekken van dezen balk hangt af de overwinningskracht van het geloof over het ongeloof. Wie met het ongeloof konden spotten, zooals daarmede gespot móet worden, dat waren altijd degenen, die het ongeloof kenden uit eigen ondervinding, en daardoor de onmacht ervan, omdat zij Jezus Christus hadden leeren kennen als den Opgestane, den Koning en Heere, Die voor allen en alles het verzoeningswerk heeft volbracht; Die aan den dood zijn macht ontnomen heeft. Het ongeloof van thans wacht evenmin’ als het ongeloof van alle tijden, op de overtuigingskracht van onze Christelijke ideeën en van ons Christelijk leven. Neen, het wacht op de elementaire kracht van de boodschap van de vergeving. Het is de groote vraag, die tot de Kerk wordt gericht, of zij draagster van deze boodschap zijn wil.
Heere, onze God! Wij weten hoe Gij met ons als Uw vijanden gehandeld hebt en nog handelt. Daarom kan geen Uwer vijanden ons meer verschrikken. Daarom gelooven wij in U als in den Overwinnaar van alle ongeloof. Uw Woord zal zijn loop hebben, en er is niemand, die U kan weerstaan. Amen.