Geen onderscheid (Rom. 3: 11)

GEEN ONDERSCHEID

Er is niemand die God zoekt. (Rom. 3: 11)

Het is een boude uitspraak van de apostel. Is er niemand die God zoekt? Wat is het hele gesprek dat we met elkaar voeren over christelijk geloof, jodendom, islam anders dan dat? En wat was de vraag van Luther anders, dan een zoeken naar God: Hoe krijg ik een genadig God? Zijn we met die vraag naar God niet voortdurend bezig, vanuit ons geloof, onze traditie, onze ervaringen, onze theologische inzichten? Het doet ons een bepaalde positie innemen; het brengt ons tot onze standpunten en overtuigingen. Misschien ontlenen we onze identiteit er zelfs wel aan, en onderscheiden we ons ermee van anderen die zo niet denken, zo niet geloven, en zo niet theologiseren. Nee, we willen natuurlijk niet zeggen dat wij beter zijn of de waarheid zouden hebben. Wat zouden we ons wel niet verbeelden? Maar als het over God-zo-in-het-algemeen gaat, het absolute, heeft mijn overtuiging, mijn ervaring met Hem, of mijn theologische opvatting, toch al gauw zelf ook een absoluut karakter, in ieder geval iets onaantastbaars, en misschien zelfs wel af en toe iets onverdraagzaams, daar het wel over God gaat. Ik mag dan bescheiden van mezelf afwijzen, maar zolang het over God gaat… Dat roept de vraag op, of het niet eigenlijk een onmogelijke onderneming is, dat zoeken? Staat niet elke aanspraak op kennis van God, staat niet elke claim op waarheid onder de verdenking van menselijke machtigheid? Godsdienst onderscheidt. Er is waarheid en onwaarheid. Er zijn gelovigen en ongelovigen. En ‘wij’ zoeken God?

Paulus draait deze hele onderneming om. Hij zegt: “Er is niemand die God zoekt”. De grootste God-zoeker, zelfs al is hij reformator of apostel, ook hij niet. Niemand. Er is geen weg van hier naar daar. Hij is de voor mensen volstrekt onmogelijke God, de bijzondere, de Naam. “Er is niemand rechtvaardig, ook niet één. Er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt. Allen zijn zij afgeweken, tesamen zijn zij onnut geworden” (Rom. 3: 10-12). Allen. Niemand uitgezonderd. “Allen hebben zij gezondigd” (Rom. 3: 23).

Wat betekent deze negatieve omkering van Paulus? Nu, dat geen mens toegang heeft. Niemand aanspraak kan maken. Nergens een absolute claim kan liggen. Geen kerk absoluut kan heten. Geen geloof als het ware kan gelden. Omdat het bij Hem ligt. Zo wordt Hij geëerd als wie Hij is. De God die door geen mens gezocht wordt. De God die geen mens ook maar kan wíllen zoeken. De bijzondere God, die alleen maar dan als God gekend kan worden, gezocht, bemind, vertrouwd kan worden, als Hij zelf aan de mens verschijnt, uit genade, als Hij het hem geeft, in zijn barmhartigheid en trouw.

Zo blijkt Paulus in dit ogenschijnlijk zo negatieve woord over de mens des te hoger op te geven van Hem die genadig is en trouw, die barmhartigheid doet, die de mens hoog houdt door zelf de laagste te worden, “tot in de dood, ja de dood des kruises” (Fil. 2: 8). Ja, wat is dit negatieve woord anders dan de schaduw van dat hoogst positieve dat hier tegenover staat, namelijk dat “de rechtvaardigheid Gods verschenen is, door het geloof van Jezus Christus, tot allen, en over allen, die geloven; want er is geen onderscheid” (Rom. 3: 22).

Er is geen onderscheid. De genade van Jezus Christus is het begin van het oordeel, dat niemand God zoekt, dat allen zijn afgeweken. De genade van Christus is het begin van het evangelie dat Hij goddelozen rechtvaardigt en doden doet opstaan – en aan de dood zijn ook allen vervallen want er is geen onderscheid. “Want allen heeft Hij onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen barmhartig zal zijn” (Rom 11: 32).

Zo is Paulus’ boude uitspraak, dat niemand God zoekt, het negatief van het sola gratia. De ware oecumene wordt gesticht onder het kruis.

Wouter Klouwen