Karl Barth over das Nichtige (KD III/3)
- Pagina's:
- Karl Barth over das Nichtige (KD III/3)
- Impasse
- Heilshistorische kaders
- De realiteit van het Nichtige
- Gods toelaten
- Enkele consequenties
- Theologie als Erzählung
- Noten
§. 8 Noten
[1] K. Barth, Die kirchliche Dogmatik, München 1932 – Zürich 1967. Ik zal in dit artikel voortaan naar Barths magnum opus verwijzen d.m.v. de gebruikelijke afkorting: KD. Verder verwijzen de getallen tussen haken steeds naar bladzijnummers uit de KD, indien nodig voorafgegaan door bandnummer.
[2] In mei 2001 studeerde ik in Utrecht af op een scriptie over dit onderwerp: De schepping beledigd: Karl Barths bijdrage aan het theodiceedebat. Dit artikel is een bewerking van enkele delen van deze scriptie.
[3] Zie vooral KD III/3, 87, 405-407 vgl. IV/3, 202.
[4] Vgl. KD IV/3, 203.
[5] Zie Augustinus, De stad van God (De civitate Dei) (412-426), XII.1-9 en G.W. Leibniz, Theodicee (Essays de Theodicée) (1710), I, 20-21, 23-24, 31, 33. Vgl. het volgende echter ook met KD III/3, 403, waar Barth zich impliciet tegen Augustinus en vooral Leibniz afzet. Zie ook KD III/3, 360-365.
[6] Zie E. Jüngel, ‘Die Offenbarung der Verborgenheit Gottes: Ein Beitrag zum evangelischen Verständnis der Verborgenheit des göttlichen Wirkens’, in: E. Jüngel, Wertlose Wahrheit: Zur Identität und Relevanz des christlichen Glaubens; Theologische Erörterungen III (Beiträge zur evangelischen Theologie, Band 107), München 1990, 172-180 (i.h.b. 178) voor de manier waarop Barth deze terminologie van Luther overneemt en op een andere manier vult.
[7] Vgl. KD III/3, 405.
[8] Zie G.W. Neven, Barth lezen: Naar een dialogische dogmatiek, Zoetermeer 2003, 106.
[9] Neven, Barth lezen, 106.
[10] Zie bijvoorbeeld J. Hick, Evil and the God of Love, Londen / Melbourne / Toronto 1966, 148-149; P. Ricoeur, Le mal: Un défi à la philosophie et à la théologie, Genève 1986, 36-39; Jüngel, ‘Die Offenbarung der Verborgenheit Gottes’, 177-180; vgl. N. Wolterstorff, ‘Barth on Evil’, Faith and Philosophy 13 (1996), 597-598.
[11] Zie bijvoorbeeld de klassieker van G.C. Berkouwer, De triomf der genade in de theologie van Karl Barth, Kampen 1954, 214-217, 235-238; R. Scott Rodin, Evil and Theodicy in the Theology of Karl Barth (Issues in Systematic Theology, Volume 3), New York 1997, 184-187, 195-196.
[12] W. Härle, Sein und Gnade: Die Ontologie in Karl Barths Kirchlicher Dogmatik (Theologische Bibliothek Töpelmann, Band 27), Berlijn / New York 1975, 227-269.
[13] Zie KD II/1, 613-676, i.h.b. 618, 620.
[14] Härle, Sein und Gnade, 234-236.
[15] Härle, Sein und Gnade, 238-240.
[16] Vgl. KD II/1, 626.
[17] Härle, Sein und Gnade, 244.
[18] Contra Hick, Evil and the God of Love, 142, 149.
[19] Heel kort en overzichtelijk schrijft Barth hierover in zijn Einführung in die evangelische Theologie, Zürich 19853 (19621), 34-38.
[20] Vgl. H.J. Adriaanse, ‘Menschliches Leiden nach Karl Barth’, Archivio di Filosofia 54 (Teodicea Oggi?) (1988), 157-158.
[21] Ricoeur, Le mal, 38-43.
[22] Vgl. Jüngel, ‘Die Offenbarung der Verborgenheit Gottes’, 179-182.