Karl Barths colleges over Schleiermacher
Karl Barth tijdens zijn tweede Schleiermacher-college, op 4 mei 1968: „Men keert altijd naar zijn eerste liefde terug. Ja, men zegt wel dat Schleiermacher en ik vijanden zijn; maar wees voorzichtig! We zijn dan altijd nog beliebte antipoden.
Nou ja, goed, ik heb me ook wel eens tegen hem gekeerd . . .
Maar weet u, ik bezocht eens met een groepje touristen de ruïnes van Port Royal. Toen de Franse gids ons uitlegde hoe het klooster door de katholieken werd verwoest, merkte hij dat er in ons gezelschap twee jezuïeten waren, en hij siste tussen zijn tanden: „De misdadiger keert altijd terug naar de plaats van de misdaad”.
Zo voel ik me soms ook wel wat, als ik met Schleiermacher bezig ben!”
De werkcolleges die Barth dit zomer-semester geeft trekken elke zaterdag massa’s studenten en andere belangstellenden. Waarschijnlijk ook omdat Barth bij de behandeling van de Reden van Schleiermacher steeds weer over zijn eigen lange leven vertelt, waarin hij voortdurend met de theologie van Schleiermacher is bezig geweest. Zo komen er herhaaldelijk historische bijzonderheden naar voren.
Elke zaterdagmorgen voltrekt zich dezelfde metamorfose.
Barth schuifelt gebogen en bleek naar binnen, terwijl de zaal zich met levendige studenten vult, Dan – als het kan iets te vroeg vangt hij aan, en na tien minuten begint het: hij krijgt meer kleur, de groeven zijn uit zijn gezicht weggetrokken, hij zit geen ogenblik stil op zijn stoel, lokt debatten uit, verkoopt grappen, praat twee uur lang levendig en opgewekt, ondanks de drukken(1 zware sfeer in de propvolle zaal, en kijkt – terwijl iedereen begint af te knappen – tegen twaalf uur spijtig op zijn horloge, en zegt berustend: „Ik moet alweer ophouden. Gaan jullie dan maar in vrede!”
Er gebeurt overigens van allerlei voor bet eigenlijke college begint
Een Duitse dominee laat zich aandienen. Hij is niet zo heel jong meer, groot en geweldig en lawaaierig. Zo te zien behoort hij tot een generatie van „barthianen” die „het allemaal nog hebben meegemaakt”. Niemand let overigens op hem, en hij ziet ook alleen maar zijn Barth, Een moslim die in Mekka komt. Hij schudt Barth de hand, klopt hem op zijn schouder, fluistert hele verhalen in zijn oor, een complete „one-man-show”. Barth laat het zich vrolijk lachend welgevallen, maar langzaamaan komt er in zijn grote ogen iets van nachtvorst op.
Ik merk dat ik niet de enige ben wie het vermakelijke tafreel opvalt. Pal tegenover me zit – volkomen opvallend tussen de studenten – een pittige oudere heer, met hoog voorhoofd en priemende ogen, om zijn smalle lippen een glimlach: Thurneysen, een leven lang met Barth bevriend.
Dan begint het werkcollege,
Barth, slordig gekleed, ruig, mediteert voor zich uit: „Ik moet u eerlijk bekennen dat er nóg een bijzondere reden is waarom ik de Reden van Schleiermacher gekozen heb. Ik denk de laatste tijd namelijk dikwijls terug aan mijn eigen studententijd.
Ik heb zelf nog in Marburg de colleges gevolgd van Wilhelm Herrmann. Ach, wat een man was dat! Hij was niet bijster op Schleiermacher gesteld, maar zijn Reden vond hij toch het belangrijkste boekje dat er in de kerkgeschiedenis is geschreven ná het Nieuwe Testament.
Later heeft professor Emanuel Hirsch één van zijn assistenten alle boeken van Herrmann laten doorlezen, om die uitspraak terug te vinden. Die staat echter nergens genoteerd, maar ik heb het hem zelf op college horen zeggen.
En wat was die Schleiermacher toch een geweldenaar! Die heeft de problemen gezien! Mijn leven lang ben ik met hem bezig geweest, en straks moet ik hierboven nog wel een paar eeuwen lang met hem doorpraten.
Ik zal de avond niet gauw vergeten – het zal in 1918 geweest zijn – dat Thurneysen in mijn studeerkamer in de pastorie in Safenwil kwam. Hij stond voor mijn boekenkast, tikte op dit deeltje, de Reden van Schleiermacher ja, ik heb het hier vóór mij liggen – en zei, waar we allebei van schrokken: ,,Met die man moeten we ook nog afrekenen”
Maar ik hield niet van die scherpe critiek. Later deed mijn vriend Emil Brunner zijn felle aanval in Die Mystik und das Wort. Ik was het daar niet mee eens. Zelf heb ik in Göttingen vier uur colleges per week over Schleiermacher gegeven. Daar is later gedeeltelijk wat van gepubliceerd.
In 1956 heb ik hier in Bazel voor het laatst een werkcollege over Schleiermacher gegeven, onder de titel Een apologie van een apologeet.
Nú ben ik nog voorzichtiger geworden. Je komt bij Schleiermacher nooit uitgedacht. Men noemt hem de kerkvader van de negentiende eeuw. Maar misschien, ik herhaal het nog eens, misschien zal hij ook de kerkvader van de twintigste eeuw zijn!
Ik zal u uitleggen waarom.
DE NIEUWE THEOLOGIE
Wat vandaag als nieuwe theologie wordt opgediend, deze „Entmythologisierung” en „Elxistentialisierung” is niet nieuw. Men valt niet meer om van die bisschop met zijn „God is anders”, wanneer men Schleiermacher maar een beetje kent. En dan dat geklaag van die mensen die „het allemaal niet meer kunnen meemaken”! U kent die kreten wel: in een tijd van radio en telefoon kan men niet meer zonder reserve geloven. Dat is toch allemaal oud spul!
Maar het zijn in wezen verkapte Schleiermacherianen, zij het van lager niveau. Alleen, nú begint men met de afbraak, de „Entmythologisierung”, om dan wat er nog over is later te „existentialisieren”.
Maar Schleiermacher deed het precies omgekeerd. Bij hem is nooit iets alléén maar negatief. Eérst heeft hij de begrippen existentieel gemaakt, om pas daarna, zo nodig, wat te ontmythologiseren. Je kunt het in deze ene formule samenvatten: Schleiermacher heeft de „Metaphysik” en de „Moral” vervangen door de “Anschauung” en het “gevoel”. En daarmee werd de kern, het wezen van de religie naar het innerlijk van de mens verlegd.
HET UNIVERSUM
Waar komt nu die Anschauung vandaan ? Onder andere van het Universum, dat zich aan de enkeling bekend maakt. Wanneer Schleiermacher de sterren zag, de sterrenbeelden bewonderde, dan wist hij dat’ het Universum zich aan hem openbaarde. Daardoor voelt een mens zijn eigen begrenzing, en wordt hij tolerant tegenover de anderen. O, wat is Kant daarbij vergeleken toch een „Filister”!
U moet niet te gauw roepen dat Schleiermacher dus een pantheïst was, en dat zijn theologie doortrokken werd van monisme. Laat hem eerst maar eens uitpraten. Hij heeft de problemen gezien!
En nogmaals, nooit is iets bij Schleiermacher alléén maar negatief. Die spookbeelden waren voorbehouden aan de nieuwe theologie. Ik wil u werkelijk mijn mening over de theologie zoals ze tegenwoordig verkocht wordt niet opdringen, maar wanneer u bedenkt dat het allemaal al lang op veel hoger niveau werd doordacht, dan kan ik alleen maar zeggen: „Als er dan toch voor een nieuwe theologie gekozen moet worden, geef mij dán maar Schleiermacher!”
En wanneer men verder in onze tijd als grootste uitvinding de beroemde overwinning van het subject-object-schema naar voren brengt – ach, du liebe Zeit! – dan kan ik alleen maar tegenwerpen dat Schleiermacher dat al zoveel eerder heeft gedaan!
VIJF DUBBELVRAGEN
Ik zal u een aantal dubbelvragen meegeven. Die moet u altijd bij uw lectuur van Schleiermacher bij de hand hebben. Mijn eigen mening hoort u niet. Ik zelf ben te voorzichtig geworden om nog een eigen oordeel te bieden. Neemt u echter deze vragen met u mee, en blijf uw leven lang met hem bezig. En wanneer u een tekst van Schleiermacher in uw handen krijgt, dan moet u zich steeds de volgen(ie vragen stellen.
I
Gaat het – in wat Schleiermacher hier zegt – esoterisch (voor hem, zoals hij het ziet) om een theologie die gericht is op de preek, het onderwijs, de zielszorg, die hij dan exoterisch (voor de hoorders) in de vorm van de filosofie van zijn tijd naar voren brengt?
OF: gaat het om een filosofie (esoterisch) die hij in confrontatie met de filosofie van het idealisme naar voren wilde brengen, en die hij exoterisch –– met het oog op de gemeente in de vorm van de toenmalige theologie verpakte?
II
Er spreekt in Schleiermachers werk – bijvoorbeeld in zijn Reden –– een mens in bewuste antithese.
Erkent deze mens een realiteit tegenover zich, een werkelijk andere?
OF: spreekt hier een mens vanuit een souverein zelf-weten, zodat het „tegenover” eventueel ook „hij-zelf” kan zijn ?
III
Hier spreekt een mens in zijn omgang met het gans andere of de andere. Gebeurt dit vanuit het concrete en concludeert hij zo tot het abstracte? Gaat hij van het speciale naar het algemene toe?
OF: Denkt en spreekt hier een mens die bezig is van het algemene naar het concrete te werken? Denkt hij vanuit het universele naar het speciale, van het abstracte naar het?
IV
Wordt deze denker gedreven door de geest? Zo ja, welke geest is dat? Werkt hier van het begin af aan de Heilige Geest?
OF: Hebben we hier te maken met een zuiver universele geest, een menselijke geest. Staat hier een seculaire geest „am Ruder”?
V
Zijn al deze vragen, of is één ervan juist gesteld? Slaan ze op Schleiermacher? Zijn ze geëigend om hem te begrijpen?
OF: Zijn al deze vragen vals gesteld? Is Schleiermacher op deze wijze niet te benaderen? Zijn deze vragen-paren juist? OF laat Schleiermacher zich in dit net niet vangen? Is hij daarvoor te groot of te klein?
,,Nu, wat vindt u ervan?”
Stralend kijkt Barth rond, en hervat: „Zegt u eens, wat vindt u ervan?”
Een Duitse student zegt moeizaam: „Ik krijg een formeel gevoel, professor”.
Barth: „Aha! Een formeel gevoel! Nog nooit van gehoord! Wat is een formeel gevoel? Maar nee, wacht nog even, u juffrouw wilt wat zeggen, wat zegt u wel van deze vragen?
Maar Zwitsers laten zich nooit meeslepen, en het antwoord luidt: ,,Ik heb het idee dat de antwoorden al in de vragen zitten!”
Barth: „Lieve help, nee! Dat kan niet. Ik weet het zelf nog niet! Schleiermacher is te groot om hem zo snel te beoordelen. O, we moeten nog zoveel over hem nadenken. Maar nu dat formele gevoel .
Zo gaat het verder. Niet iedere „Barthiaan” zal er gelukkig mee zijn dat „de oude Barth” nieuwe wegen gaat, maar hij doet het!
Nadat eerst de pneumatologie zó sterk is opgekomen dat de christologie weinig meer ter sprake komt, volgde zijn enthousiasme voor de rooms-katholieke theologie na Vaticanum II, terwijl nu weer zijn bij 4a ongeremde bewondering voor Schleiermacher opvalt.
Hij is in ieder geval een verbijsterend zeIden voorkomend voorbeeld van een theoloog die zich niet voor zijn leven lang aan zijn eigen systeem bindt, maar die bereid is, hoe oud ook, oude posities te verlaten om verder te gaan. Dat een dermate overheersend theoloog op zijn oude dag van mening gaat veranderen, over een voor hem zo centrale figuur als Schleiermacher, tekent hem overigens wel als hyper-modern!
Samen met de studenten theologie bedrijven schijnt Barths „levens-elixer” te zijn. Je denkt wel eens: hoe zou de Kirchliche Dogmatik er hebben uitgezien wanneer Barth eens niet met emeritaat gegaan was, maar ongehinderd had kunnen doorwerken? Maar niet alleen de vraag: Hoeveel banden zouden er dan al klaargekomen zijn? Oók: wat zou er in vredesnaam dan wel allemaal hebben ingestaan? !
Bazel
Dr A. Dekker
(Woord en Dienst, jaargang 17, nr. 23. 30 november 1968.)