Karl Barth over zichzelf
- Pagina's:
- Karl Barth over zichzelf
- II
- III
- IV
- V
- VI
IV.
Zo had ik dan in 1948 de gelegenheid, om een uitnodiging van de Gereformeerde Kerk in Hongarije aan te nemen, waar ik al vele jaren goede vrienden heb. Zij zijn op het ogenblik door de politieke revolutie en doordat hun land in het Oostelijk blok werd opgenomen, in een moeilijke situatie geraakt en zij wilden horen, hoe naar mijn mening hun verhouding tot het nieuwe communistische regime moet zijn. Mijn eigenlijke taak bestond weliswaar in voordrachten en discussies over wat aangaande het wezen en de roeping der kerk altijd en overal gezegd kan worden. Daarbij was ik het echter met mijn Hongaarse vrienden eens, dat hun situatie en hun speciale probleem niet zo maar naar het voorbeeld van de verhouding der West-Europese kerken tegenover het Nationaal-Socialisme behandeld mag worden, maar van het Evangelie uit en met het oog op het zeer bijzondere verleden en de geschiedenis van Hongarije recht heeft op een zelfstandige beoordeling. Wij meenden te zien, dat het protest tegen de in het oog lopende gevaren en nadelen van het communistisch systeem voor de kerk op het ogenblik zeker niet de meest urgente taak van de kerk is. Ik begreep en billijkte het mij daar uiteengezette inzicht, dat een met de grootste innerlijke en uiterlijke ernst in te zetten evangelisatie-arbeid onder het in dwaling en in verwarring geraakte Hongaarse volk de vrucht van het geloof en de bekering moest zijn, die allereerst van de kerk verwacht werd. Het was dit door mij gekozen standpunt, dat men mij, terwijl mijn onderhandelingen in Hongarije zelf een in alle opzichten vreedzaam en plezierig karakter droegen, in mijn vaderland en misschien ook elders wel zeer kwalijk heeft genomen. Het heeft mij merkwaardig genoeg juist in de weken voor en na de Wereldconferentie der Kerken te Amsterdam een hele serie aanvallen in tijdschriften opgeleverd, waarin het verwijt, dat ik de nieuwe vorm van het totalitaire gevaar, dat de wereld bedreigt, niet onderkende, al spoedig door het nog veel sterkere werd vervangen, dat ik mij nu toch heel duidelijk en voor geen misverstand vatbaar voor het Russische Communisme en Bolsjewisme had uitgesproken.
Ik kan er alleen maar om lachen, ben echter vast overtuigd, dat het Communisme in elk geval slechts door een „betere gerechtigheid” van de Westelijke wereld en niet door de al te gemakkelijke ontkenningen, waarin de Westelijke angst zich op het ogenblik lucht verschaft, afgeweerd kan worden. En ik houd het daarvoor, dat de door de Hongaarse Gereformeerden ingeslagen positieve weg te verkiezen is boven de roem, die zij zich als banierdragers van het zgn. „christelijke Avondland” gemakkelijk zouden kunnen verwerven. Voor dat „christelijke Avondland” kan ik al evenmin kiezen, maar ik meen, dat het christelijke standpunt boven de tegenwoordige tegenstelling van Oost en West gezocht moet worden. Wij zullen wel zien, wie op de lange duur gelijk krijgt. In het ergste geval zal ik het accepteren, ongelijk te hebben gehad, door dit keer nu eens niet dadelijk tot afweer te hebben willen oproepen.