Opleuken of opwekken?
OPLEUKEN OF OPWEKKEN?
Fragmenten van de Paaspreek uit 2006 bij Johannes 20: 1-18
Soms valt het woord dood. En soms komt het na een doodsslaap weer tot leven. Zo is het met onze menselijke woorden, zo is het met preken, domineeswoorden, waarmee God het woord tot mensen wil richten. Maar ook Gods Woord zoals dat door mensen belichaamd wordt valt soms dood. Einde verhaal?
Woorden komen soms niet over, vallen niet in goede aarde – door onbegrip of onwil om goed te luisteren. We letten teveel of juist te weinig op toon en mimiek en merken bijvoorbeeld de knipoog niet op die vertelt dat het een plagerij of een liefdesverklaring was.
In de stille week horen we het verhaal van het woord van God dat niet goed viel. Het woord zoals die bijzondere mens Jezus het belichaamde – het viel dood. De preek van God tegen zijn volk en de wereld viel niet goed. En het was nog wel een soort liefdesverklaring. Misverstand, niet goed begrepen hoe het bedoeld was? Of toch vooral onwil, gewoon niet willen horen, het niet waar willen hebben?
Soms ben ik bang dat tweeduizend jaar later de dood alsnog het laatste woord krijgt. Valt het woord van God in Nederland en Europa niet langzaamaan dood? Wordt Jezus alsnog niet langzaam maar zeker weer begraven? Levend begraven? Hoe levend is Jezus nu eigenlijk echt, de Jezus die stem geeft en lichaam aan Gods bedoeling? Wat mag Hij ons zeggen?
Soms schrikken we van onszelf. Wat is er over van wat ooit echt geloof was, vanzelfspre-kende trouw, liefde, enthousiasme voor de kerk? Wat is er doodgegaan? Van schrik proberen we het christendom op te leuken, het mag niet dood. Pimp de kerk! Bijvoorbeeld met nieuwe, oosterse spiritualiteit: Jezus als goeroe, die de goddelijke vonken in je wakker maakt – volgens de kerkvaders verraad van Jezus, een Judaskus.
Maar als het met het lichaam van Christus niet goed afloopt, dan helpt opleuken niet. Dan is een opwekking nodig. Niet voor niets heet het een opwekkingsbeweging, als er mensen opstaan en nieuw leven brengen in de kerk met hun inzet, warmte en geloof. Als met ‘opwekking’ tenminste niet een terugkeer naar het geloof van grootmoeders tijd is bedoeld.
Dat God dat kan, opwekken uit de dood, en dat dit ook gebeurt, oh wonder, daarover gaat Pasen. Dat is geen natuurwonder, een voorspelbaar lentegebeuren of een boven-natuurlijk wonder, al even voorspelbaar (als je gelooft, weet je wel dat God dode lichamen kan laten opstaan). Het is een echt Godswonder.
Het staat in Johannes eigenlijk in de tegenwoordige tijd, alsof het hier en nu plaatsvindt. ‘Komt op de eerste dag van de week, als het nog donker is, Maria van Magdala bij het graf. Ziet ze dat de steen van het graf is weggehaald’.
Petrus en de andere leerling komen aanrennen – en vertrekken weer. Zij keken alleen in een donkere leegte, Maria ziet aan hoofd- en voeteneind van de plek van het lichaam gezanten in het wit. Zij ziet hoe licht van boven de plek van het lichaam markeert. De plek die er door Jezus’ komen en heengaan gemaakt is voor anderen om nu zijn lichaam te vormen. ‘Ik ga heen om plaats voor je te maken’, had hij gezegd. Het lichaam van Christus. Waarin ruimte is, voor zovelen waarin in de wereld vaak geen ruimte is. De tempel van zijn lichaam. Niet in het graf van voorbij. Niet in een mausoleum als een van de ‘groten der aarde’ die op een dag toch vergeten raakt.
De vraag is: zien wij met Maria in de tegenwoordige tijd een levend lichaam van Christus voor ons? En dan: willen we dat zijn? Als ze zich omkeert, in het donker met de ogen knipperend tegen het zonlicht ziet ze hem. Opgewekt, opgestaan. Ziet ze dus hoe Gods woord in deze aarde niet doodgevallen is, maar juist door de dood het begin van een nieuwe oogst is geworden. De eerste dag van de week is de eerste van de vijftig richting Pinksteren, het grote oogstfeest dankzij het graan, gestorven in de aarde – een oogst van mensen staat te velde waarin het woord vrucht zet. Op hun beurt Christus’ lichaam op aarde: mensen die samen handen en voeten en vooral ook stem geven aan wat eerst alleen Jezus belichaamde.
De volgorde is belangrijk. Eerst zien wat Jezus gedaan heeft. Maar als je dat ziet, dan zie je – je gelooft je ogen niet – ook Jezus zelf. Door de dood heen in het licht van God geheven. Lang zal hij leven in de gloria – om de levende heer van zijn gemeente te zijn. ‘Heer’ betekent: iemand die het zeggen mag. Zoals dit evangelie het aan het begin zei: het woord dat ons de Vader doet kennen. Het woord bij God en van God.
Sterven blijkt de weg te zijn waarlangs het zaad van Gods woord in de akker van de wereld valt om te ontkiemen. Dood is hier juist de voorwaarde voor leven. Alleen zo kan het bij ons binnenkomen. Zo komt het woord, letterlijk de stem van Messias Jezus, bij Maria binnen. In het woord is leven en het leven is het licht der mensen.
Harmen Jansen