Innige band (meditatie)

logoIdW

Hebreeën 2:12-13

 

De Zoon schaamt zich niet “hen broeders te noemen” (Hebr. 2:11). De reden dat Hij zich niet schaamt, is dat Hij zich vereenzelvigd heeft met ons in onze kwetsbaarheid van zonde en dood. Wij horen bij Hem, zoals Hij bij ons hoort. Deze innige band komt hier tot uitdrukking in een drietal Oud-Testamentische citaten, die de Zoon door de apostel in de mond worden gelegd, waarbij het gaat om de band, de relatie tussen de Zoon en zijn ‘broeders’ en God. Maar het is niet zomaar een driehoeksverhouding! De Zoon staat aan de kant van de broeders, voor God. Hij staat voor hen in, is hun voorganger en leidsman, hun advocaat en pleitbezorger, hun herder en voorman. En Hij doet dat, doordat Hij tegelijk aan de kant van God staat, voor zijn broeders. Hij verkondigt hun Gods naam en stelt zijn betrouwen op Hem. De Zoon vertegenwoordigt de broeders voor God, zoals Hij God vertegenwoordigt voor zijn broeders: door de Zoon ben ‘ik’ er voor God, zoals door de Zoon God bij ‘mij’ is.

Omwille van die innige band “boodschapt” de Zoon Gods naam, opdat de broeders (en zusters) zijn naam zouden kennen. En omwille van die innige band gaat Hij in de gemeente in de lofzang voor, “opdat wij met vurige begeerte gebracht worden om God te loven, en als wij horen zeggen dat Christus eerst lofzingt, dan geeft Hij ons de toon aan om Hem na te zingen” (Calvijn). Zo wordt de Naam grootgemaakt – “Ik zal mijn betrouwen op Hem stellen” (Hebr. 2:13) – en dat, opdat wij, de broeders (en zusters), eveneens ons vertrouwen op Hem zouden stellen. Dat kunnen wij alleen, doordat Hij dat doet. Zoals de toon ons aangegeven wordt om te kunnen zingen, zo wordt het vertrouwen gewekt door Hem die tot de dood is trouw gebleven. En dat alles, die innige band, wordt nu samengevat in het laatste citaat: “Zie, Ik en de kinderen die God Mij gegeven heeft” (Hebr. 2:13; Jes. 8:18).

Het eerste citaat (Hebr. 2:12: “Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen”) komt uit de bekende Psalm 22 (vers 23), het lied van David, dat evangelisten op Jezus’ lijden en dood betrokken hebben. Het is een lied met een enorme spanning. De Naam wordt geprezen en lofgezongen, terwijl tegelijk God voor de psalmist verre is. Gij, “verre zijnde van mijn verlossing” (Ps 22:2), maar ook: “Gij, die de Here vreest, looft Hem” (Ps. 22:24). Het woord ‘nochtans’ (Ps. 22:4) is misschien wel het woordje waarmee de strekking van de hele Psalm het beste getypeerd kan worden. Hoe meer de psalmist is aangevochten, des te vasthoudender is hij in zijn roepen en verwachten – nochtans! En hoe vaster het geloof, des temeer is God een vraag. O vreemde paradox. Is het toevallig óf veelzeggend, dat er staat dat het lied is “op de wijze van: De hinde van de dageraad” (Ps. 22:1)? De dag zal aanbreken, het licht opgaan, daar God niet verre zal blijven, maar tegenwoordig zijn. “Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen”.

In de spanning die de Psalm beschrijft, is de Zoon getreden. De paradox is in zijn leven en sterven werkelijkheid geworden: God verre zijnde, in de diepte van de verlatenheid aan het kruis; maar verlaten als Jezus aan het kruis was – “nochtans zijt Gij de Heilige, die troont op de lofzangen Israëls” (Ps. 22:4). Dáár ligt de grond van het vertrouwen. Dáár wordt de Naam ons verkondigd. Hoe zouden wij anders van de Naam weten? Hoe zouden wij anders geloven en vertrouwen, als de Zoon zijn vertrouwen niet gesteld had op de Naam tot in de diepste diepte en verlatenheid? Als het geloof ons geloof zou zijn, dan zou het vroeg of laat (en eerder vroeg dan laat) bezwijken, geen stand houden. Wij zouden het in die paradox niet volhouden. Het ‘nochtans’ zou ons op de lippen besterven. De verkondiging verstommen. De lofzang stilvallen.

Want het is toch wel helemaal waar, wat Kohlbrugge in een overweging bij deze Hebreeëntekst zegt. Hij schrijft: “Dat is gemakkelijk gezegd [nl. Gods Naam te zullen verkondigen, wk], maar de Naam des Vaders, die in de hemelen is, te verkondigen, kan niet geschieden, zonder dat men de ganse hel tegen zich heeft. (…) Deze Leidsman heeft één ding tegen al de moeilijkheden, waarmee de duivel Hem met de Zijnen voortdurend tegenkomt op de weg, opdat Hij overwinne, en dit éne is: Ik zal Mijn betrouwen op Hem stellen“. Hij doet het. Hij doet dat voor ons, aan onze kant, omwille van ons. Hij vertegenwoordigt ons. En door Hem doen wij het. Ja, het is het vertrouwen en geloof dat de Zoon in de Vader stelt, waardoor wij alleen geloven kunnen.

Dat is de innige band, die elders “de band der vrede” wordt genoemd (Efez. 4:3). Broeders en zusters die samen voortgaan, in het geloof niet van henzelf, maar van hun Voorganger Jezus Messias.

Wouter Klouwen