Romeinen 3
- Pagina's:
- Romeinen 3
- buiten de wet om (vers 21)
- de gerechtigheid Gods
- dat God rechtvaardig is, dat is geopenbaard
- door de wet en de profeten getuigd
- door zijn trouw in Jezus Christus
- voor allen die geloven
- want er is geen verschil (vers 23)
- zij zondigen allen
- zij worden rechtvaardig verklaard
- want in de verlossing die in Christus Jezus is
- want deze heeft God bestemd tot verzoendeksel (vers 25)
- om zijn gerechtigheid te bewijzen
- Inhoudsopgave
Gods gerechtigheid wordt geopenbaard door zijn trouw in Jezus Christus. Gods trouw is dat goddelijke volharden, waardoor er op vele verspreid voorkomende punten van de geschiedenis steeds weer mogelijkheden, gelegenheden en getuigenissen voor de onderkenning van zijn gerechtigheid zijn. Jezus van Nazareth is onder deze vele punten dat punt, waaraan de overige in hun samenhang als lijn, als de eigenlijke rode draad van de geschiedenis onderkend worden. Christus is de inhoud van deze kennis: de gerechtigheid Gods zelve. De trouw van God, Jezus de Christus, het ene moet door het andere blijken. – De trouw van God blijkt daarin, dat ons in (71) Jezus de Christus tegemoet treedt. We kunnen daarom, ondanks alle menselijke ontoereikendheid, in de verspreid voorkomende historische verwijzingen naar God werkelijke mogelijkheden voor God zien, we kunnen daarom in de wereldse sporen van goddelijke bekendmaking meer dan aards toeval vinden, we kunnen daarom op onze plaats in de tijd vertrouwen op een eeuwige belofte, omdat en op het moment dat wij op één plaats in de tijd, in één punt van de werkelijkheid doorlichte tijd, doorlichte werkelijkheid, goddelijk antwoord, waarheid van een andere orde ontmoeten. De dag van Jezus de Christus is de dag aller dagen. Het openbare en geziene licht van dit ene punt is het verborgen, het onzichtbare licht van alle punten. Eenmalige onderkenning van de gerechtigheid Gods hier is ‘hoop der gerechtigheid’ (Gal. 5,5) voor altijd en overal. Jezus, gekend als de Christus, bevestigt, maakt waar en bekrachtigt alhet menselijk verwachten. Hij is de mededeling, dat het niet de mens, maar God in zijn trouw is, die volhoudt. – Dat wij juist in Jezus van Nazareth de Christus gevonden hebben, wordt daarin waargemaakt, dat alle blijken van de trouw Gods verwijzingen zijn naar en profetie is van wat ons nu juist in Jezus tegemoet gekomen is. De verborgen kracht van de wet en de profeten is de Christus, die ons in Jezus tegemoet treedt. De zin van alle godsdienst is de verlossing, de omkeer van de tijd, de opstanding, het onzienlijke van God, dat ons nu net in Jezus dwingt halt te houden. Het gehalte van al het menselijk gebeuren is de vergeving, waardoor het is zoals het ons nu net door Jezus is verkondigd en in hem is belichaamd. Dat deze kracht, deze zin, dit gehalte, ook ergens anders gevonden worden dan in Jezus, dat hoeft niemand ons voor te houden; wij zelf zijn toch degenen, die dat beweren, die dat juist beweren kunnen. Want het feit dat God allerwegen gevonden wordt, het feit dat de mensheid voor en na Jezus door God gevonden is, de maatstaf, waaraan alle vinden van God, al het door-God-gevonden-worden als zodanig herkenbaar wordt, de mogelijkheid dit vinden en gevonden-worden te begrijpen als een waarheid van een eeuwige orde – uitgerekend dat wordt in Jezus gekend en gevonden. Velen wandelen in het licht van de verlossing, van de vergeving, van de opstanding; dat wij ze daarin zien wandelen, dat we er de ogen voor hebben, dat danken wij aan die ene. In zijn licht zien wij het licht. – En dat het de Christus is, die wij in Jezus gevonden hebben, dat blijkt daarin, dat Jezus het laatste alle andere verklarende en tot zijn scherpste formulering gebrachte woord van de door wet en profeten betuigde trouw van God is. De trouw van God is dat hij ingaat in de diepste menselijke problematiek en (72) duisternis en het daarin volhoudt. Het leven van Jezus is de volkomen gehoorzaamheid aan de wil van de trouwe God. Hij stelt zich als zondaar bij de zondaren op. Hij stelt zichzelf geheel en al onder het gericht, waar de wereld aan onderworpen is. Hij gaat daar staan, waar God alleen nog als vraag naar God tegenwoordig kan zijn. Hij neemt de gestalte van een knecht aan. Hij gaat naar het kruis, de dood in. Hij is op het hoogtepunt, bij het doel van zijn weg een zuiver negatieve grootheid; in geen geval een genie, drager van zichtbare of verborgen psychische krachten, in geen geval een held, leider, dichter of denker en juist in deze ontkenning (‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’), juist daarin, dat hij alle geniale, psychische, heldhaftige, esthetische, filosofische en alle denkbare menselijke mogelijkheden zonder meer, aan een onmogelijk Meer offert, aan een onzienlijke Andere, juist daarin is hij de vervuller van de boven zichzelf uitwijzende, in wet en profeten tot een hoogtepunt komende mogelijkheden tot menselijke ontplooiing. Daarom heeft God hem verhoogd, daarin herkent men hem als de Christus, zodoende wordt hij het licht van de laatste dingen, dat over allen en alles schijnt. We zien in hem Gods trouw werkelijk in de diepte der hel. De messias is het einde van de mens. Ook daar, juist daar is God trouw. De nieuwe dag van de gerechtigheid Gods wil tegelijk aanbreken met de dag van de ‘opheffing’ van de mens.