Romeinen 3

Buiten de wet om. Dat God spreekt, dat wij, door hem gekend, ons zelf en de wereld in zijn licht zien, dat is in en naast alle godsdiensten, al het ervaren, alle op God gerichte houdingen van de mens, iets anders, eigens, bijzon­ders, nieuws. Het gaat dwars door al het hebben, gedeeltelijk hebben en niet-hebben van de mens heen. Het is de waarheid van alle godsdienst, maar juist daarom nooit identiek met haar werkelijkheid. Het is de zin van alle godsdienst- en kerkgeschiedenis, ja van alle geschiedenis in het alge­meen, maar juist daarom niet een deel van, niet een stuk in, niet een geschie­denis in de geschiedenis. (Voorzover het ook een geschiedenis in de ge­schiedenis heeft, onttrekt het zich niet aan het bedenkelijk karakter van alle historische dingen.) Het is de grond van al wat als openbaringsindruk, aan­bidding en geloof – in de ruimste zin des woords – historisch en psycholo­gisch zichtbaar wordt; het valt echter juist daarom nooit en nergens daar­mee samen. Het wordt niet zichtbaar naast andere zichtbare dingen; het wordt zichtbaar als het onzienlijke. De stem van God, die zijn kracht is (1, 16), is en blijft Gods stem. Zou zij dat niet zijn en blijven, voorbij alle men­selijke stemmen, dan was ze niet de kracht Gods. God spreekt waar ‘wet’ is. Hij spreekt echter ook daar, waar geen ‘wet’ is. Hij spreekt echter ook waar wet is, niet omdat daar wet is, maar omdat Hij spreken wil. God is vrij.

 

 

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14