Romeinen 3

 

Want in de verlossing die in Christus Jezus is, is dit scheppingswoord ge­sproken. Wat is in Christus Jezus? Dit ontstellende, dat er in de geschiede­nis een opheffing van de geschiedenis plaatsvindt, in de bekende samen­hang der dingen een verbreking van die samenhang, in de tijd een stilzetten van de tijd; , Uw naam worde geheiligd! Uw rijk kome! Uw wil geschiede gelijk in de hemel zo ook op aarde!’ De Zoon des mensen verkondigt het sterven van de mens, verkondigt God als de eerste en de laatste. En de echo antwoordt als ondubbelzinnig getuigenis van hetgeen daar verkondigd wordt: ‘Hij predikt met gezag’, ‘hij is niet goed bij zijn verstand’, ‘hij verleidt het volk’, ‘hij is een metgezel van tollenaars en zondaars’. Een mogelijkheid tussen andere mogelijkheden is Jezus van Nazareth, de ‘Christus naar het vlees’, maar de mogelijkheid die alle symptomen van het onmogelijke in zich draagt. Een geschiedenis in de geschiedenis, concreet tussen de dingen, tijdelijk in de tijd, menselijk in de mensheid is zijn leven, maar ook geschie­denis vol zin, contingentie vol verwijzing naar oorsprong en einde, tijd vol herinnering aan de eeuwigheid, menselijkheid vol van sprekende godde­lijkheid. In de aardsheid van dit stuk wereld maakt zich (voor ziende ogen, voor horende oren!) iets van deze wereld los; dat geeft de wereld een nieu­we glans, dat straalt midden in de nacht, dat is – ere zij God in de hoge en vrede op aarde bij de mensen van het welbehagen! – God zelf, die al het aardse tot zich trekken wil, die een nieuwe hemel en een nieuwe aarde scheppen wil. Wij zien thans het beeld van deze wereld en van haar konink­rijken: groot en hoog en zeer schitterend en vreselijk om te zien, gemaakt uit goud, zilver, brons, ijzer en leem. Maar ook zien we in de verborgenheid van het leven van Jezus de steen zich losmaken, die het beeld bij zijn voetstuk aangrijpt en het zonder toedoen van mensenhanden verplettert. Het hele beeld wordt verpulverd en het verstuift voor de wind als kaf op een dors­vloer in de zomer. ‘Maar de steen die het beeld getroffen had, werd tot een grote berg, die de hele wereld vulde’ (Dan. 2,24-35). De satan is als een bliksem uit de hemel gevallen, het is uit met zijn rijk, het rijk Gods komt, zo zeker als de voorboden er zijn: blinden zien, lammen lopen, melaatsen wor­den rein, doven horen, doden staan op en armen wordt het evangelie ver­kondigd en – zalig is wie zich aan mij niet ergert’, wie dwars door de aardsheid­ (79) van dit stuk wereld, het leven van Jezus, de komende verlossing ziet, het scheppende spreken Gods hoort, wie voortaan niets anders verwacht, maar van deze verlossing, van dit spreken van God alles verwacht (Mat. 11,1-4). Zalig is wie gelooft, wat alleen geloofd kan worden, wat echter ten overstaan van wat in Christus Jezus is, ook geloofd worden kan.   

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14