Het Nicenum opnieuw voor het voetlicht
Wij geloven, heet het boek Van de Beek en Rikhof over de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel. Met de nadruk op ‘wij’: geloven doe je samen, over groepsgrenzen heen. Dat is wat de beide auteurs bepleiten en zelf willen beoefenen. Bram van de Beek is protestant; was VU-hoogleraar, daarvoor hervormd kerkelijk hoogleraar dogmatiek in Leiden. Herwi Rikhof is rooms-katholiek; was hoogleraar systematische theologie in Tilburg en o.a. directeur van het Thomas-instituut te Utrecht. Samen bespreken zij de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel (381 n. Chr.), hopend zo bij te dragen aan het opheffen van de scheiding tussen rooms-katholieken en protestanten (en breder: “aan de weg naar een nieuwe eenheid van de kerk”). Natuurlijk had elk van beide auteurs zijn aandeel. Men kan licht vermoeden uit wiens koker het oorspronkelijke concept van elk hoofdstuk stamde. Maar nu staan de auteurs samen voor het hele boek.
Twee auteurs die goed samen kunnen
Ze kunnen goed samen, die twee. Rikhof is, als rooms-katholiek, uiteraard vertrouwd met de traditie. Maar ook Van de Beek is dat. Die citeert veel en vaak de kerkvaders. Hij is wars van modern christendom. Of Rikhof die aversie deelt weet ik niet. Maar Van de Beeks gerichtheid op de klassieke orthodoxie kan hij stellig waarderen. Samen streven ze ernaar, het klassieke Credo weer voor het voetlicht te brengen. Ze doen dat in goed leesbare stijl al is het boek geen zorgvuldige eenheid. In het commentaar worden bepaalde stukken uit de belijdenis overgeslagen. Met name de passages over Christus’ ‘hemelvaart’ en zijn ‘zitten aan de rechterhand van de Vader’ blijven onbesproken. In één hoofdstuk wordt een dwarsdoorsnede door het gehele Credo gemaakt, betogend dat en hoe, naast God, Vader, Zoon en Geest, ook ‘wij mensen’ in de belijdenis (expliciet of impliciet) voorkomen. Merkwaardig is dat wel. Alsof niet het evangelie per definitie boodschap is over God én mens.
Over God, de almachtige Vader
Soms wordt uitgeweid over een thema dat in het Credo niet rechtstreeks aan de orde komt. Zo is er een uitvoerige beschouwing over ‘voorzienigheid en lijden’. Wat heeft God met het lijden, het kwaad, in de wereld te maken? Ontkom je, bij het geloof in Gods almacht, aan de conclusie dat (uiteindelijk) God het ons aandoet? Scherp wordt geoordeeld over de moeite die ‘hedendaagse christenen’ hebben met ‘de gedachte van een straffende God’, dus: over de moderne neiging om van God ‘een alles verdragende, lieve vader’ te maken. Trouwens: niet elk kwaad is op te vatten als goddelijke straf. God kan immers in wat Hij laat gebeuren zijn eigen doel hebben. Denk aan Job, aan de farao van Egypte of aan de blindgeborene (Johannes 9). Volgens de auteurs staan wij hier voor “de uiterste consequentie van de belijdenis van Gods almacht.” Betekent dit nu determinisme? Is Gods almacht een soort noodlot? Nee, stellen de auteurs. Zij grijpen terug op het door Thomas van Aquino (trouwens ook in de gereformeerde orthodoxie) gehanteerde onderscheid tussen ‘eerste oorzaak’ en ‘tweede oorzaken’. Het wereldgebeuren is een keten van oorzaken en gevolgen, maar daarachter en daarboven is God de ware, alomvattende, eerste Oorzaak, d.i. Schepper én Onderhouder van alles; die dus de menselijke verantwoordelijkheid volledig intact laat.
Dit lezend krijg ik een onbehaaglijk gevoel. Niet alleen vanwege de gemakkelijke manier waarop hier de ‘hedendaagse christenen’ worden afgeserveerd. Maar vooral door het hier gelegde accent op ‘almacht’. Ja, ‘Schepper’ en ‘almachtig’ liggen vlak bij elkaar. Ze komen in de hier besproken Credo-passage beide voor. Alleen: daartussen staat een ander woord: ‘Vader’. De hier bedoelde ‘almacht’ staat niet op zichzelf, maar is kwalificatie van het Vaderschap. En houdt dát al niet een verwijzing in naar het (even verder genoemde) Zoonschap van Jezus Christus? Dan staat dus ook Gods Schepper-zijn niet los van Christus. Zie al Johannes 1: van hetzelfde Woord dat is ‘vleesgeworden’ (vs.14) wordt daar ook en eerst (vs.3) gezegd dat alles erdoor is ‘ontstaan’. Het Nicenum zinspeelt daar zelf op, waar van Christus wordt gezegd dat door Hem “alle dingen geworden zijn”, een zinnetje dat in het boek wel geciteerd wordt, maar nauwelijks uitgelegd. Zo blijft hier uit zicht dat de schepping er is dankzij en met het oog op Christus; dus: dat zij er mag zijn in het kader van het verbond. Is het niet dát besef dat ons mag begeleiden en staande houden, waar wij met het kwaad geconfronteerd worden?
Christus’ persoon en werk
Eén van de volgende hoofdstukken is gewijd aan het hele, christologische middenstuk van het Nicenum. Onderscheiden wordt de aanhef, over de persoon van Christus (Gods Zoon, zijn verhouding tot de Vader; met uiteenzetting van de ariaanse kwestie), en het meer narratieve vervolg over ‘zijn doen en laten ‘voor ons mensen’. Beseft wordt: scheiden kan men die niet. Inderdaad staan deze beide delen niet los van elkaar. Wie Christus is, blijkt uit zijn doen. Dat zit al in de titel ‘Christus’, de (met Gods Geest) ‘gezalfde’, d.i. van Godswege (voor het welzijn van het volk) gezondene. Die titel alleen al brengt de auteurs op het thema van Jezus’ doop: daar vond de zalving met de Geest plaats en werd zijn intieme relatie met de Vader openbaar. Over de betekenis van Christus’ kruisdood wordt elders gehandeld. Wel volgt hier nog een paragraaf over de ‘nederdaling ter helle’. Merkwaardig. Juist dit element, bekend uit het Apostolicum, komt in het Nicenum niet voor.
Stukje Mariologie
Ook opmerkelijk is een (beknopt) hoofdstuk over Maria, haar betekenis, haar plaats in kerk en theologie. Behoort zij niet tot ‘ons mensen’, terwille van wier behoud het Woord (de Zoon) is ‘vleesgeworden’? Zeker, haar naam wordt in het Credo speciaal genoemd. Net als die van Pilatus. Maar van die laatste naamsvermelding wordt alleen gezegd: ze dient ter aanduiding van de historische context van Jezus’ optreden. Pilatus zelf, als persoon, krijgt in dit boek (uiteraard) geen aandacht. Hoezo dan wel Maria? In de rooms-katholieke spiritualiteit en theologie heeft zij, zoals bekend, een prominente plaats. Anders dan in de protestantse. In de laatste tijd is hier trouwens het een en ander veranderd. De auteurs vermelden, kennelijk met instemming, dat het Tweede Vaticaans Concilie over Maria geen apart document heeft gegeven, maar slechts een hoofdstuk als slot van de constitutie over de kerk. Zo geldt Maria als representant van de kerk en met haar “mij geschiede naar uw woord” als “model voor de gelovige.” Best interessant, maar als Nicenum-uitleg overbodig. Het stoort de concentratie, in dit middenstuk van het Credo, op Christus. Om Hem, de Zoon, gaat het hier (zoals eerder over de Vader, en straks over de Geest). Ook in de zinsnede over Maria is dat zo. Het “uit de maagd Maria” beoogt in het Credo niet de aandacht op Maria te richten. Het onderstreept Christus’ waarachtig mens-zijn.
Kruisiging en opstanding
Apart wordt stilgestaan bij Christus’ kruisiging en opstanding. De theorie van de plaatsvervanging, klassiek verwoord door Anselmus, krijgt het volle pond. Evenals de gedachte van de participatie: Christus kwam ons hele (schuldige) mens-zijn delen, nam het op zich. “De schuldige mensheid wordt in Hem geëxecuteerd aan het kruis.” Daarin zijn wij gered. Zo blijkt Gods liefde. Dit past in geen enkel denksysteem. Maar toch… Hier wordt de traditie voluit tot gelding gebracht. Inderdaad: systematisch. Prachtig, voor wie daarmee vertrouwd is. Maar ik mis een poging om dit voor moderne mensen te verhelderen en te verantwoorden. Of is dat onbegonnen werk? Ik signaleerde al dat ‘moderne mensen’ (‘hedendaagse christenen’) er in dit boek niet goed op staan. Zeker, het evangelie is niet ‘naar de mens’. Maar moet in de geloofsverantwoording de aangesprokene, met zijn vragen en veronderstellingen, niet serieus worden genomen? Moeten wij hun ‘taal’ niet leren?
Over Geest en kerk. Kerkelijke eenheid vlakbij?
In één opzicht krijgt vernieuwing van de traditie toch, hier en daar, een positieve belichting. Merkwaardigerwijze steeds waar ontwikkelingen in het rooms-katholicisme worden besproken. Dit vooral in de hoofdstukken over Geest en kerk. Het Tweede Vaticaans Concilie krijgt een goede pers. De daar besloten en naderhand doorgevoerde liturgiehervormingen en de concilie-uitspraken over ‘openbaring’ (Schrift en Traditie) en ‘kerk’ vallen in goede aarde. Die wijzen immers in oecumenische richting! Geconstateerd wordt zelfs dat er inzake kwesties als ambt, apostolische successie en eucharistie tussen ‘Rome, Wittenberg en Genève’ geen fundamenteel verschil meer bestaat. Alleen: Luther en Calvijn moeten nog (door Rome) worden heilig verklaard. En de protestanten dienen de bisschop van Rome te erkennen in zijn centrale, leidinggevende functie. Of hij ‘onfeilbaar’ moet heten is de vraag. Maar “traditie vraagt om een laatste gezagsinstantie”, dat is nu eenmaal zo. Zou het? Zijn vandaag werkelijk alle eenheid-belemmerende barrières tussen Rome en Reformatie opgeruimd? Ik zie juist de twee laatstgenoemde desiderata nog niet zo snel vervuld. Bovendien: gaat het niet om meer dan interkerkelijke toenadering waarbij men elkaar in de armen sluit? Gaat het niet bovenal om gezamenlijke verkondiging van het ene ons toevertrouwde Woord in de wereld van vandaag? Woord dat ook wijzelf telkens weer nieuw moeten leren verstaan? Het zou mooi zijn als gezamenlijke bezinning op het Nicenum ons dáárbij zou helpen!
Karel Blei
N.a.v.: Bram van de Beek en Herwi Rikhof, Wij geloven: Rooms-katholiek en protestant: één geloof. De geloofsbelijdenis van Nicea/Constantinopel uitgelegd, Utrecht 2019
In de Waagschaal nummer 11, jaargang 49, 14 november 2020