Het mes boven hem. Een pagina uit een fictief dagboek van een verzonnen Joodse Duitser, voorjaar 1914
De twijfel is weg: mijn eerstgeborene – als het een jongen is – zal besneden worden. Ik heb erover gedroomd van-nacht en het is me duidelijk geworden. De droom was als een schilderij van het offer van Isaäk: Abraham met het mes hoog boven hem … Met dat beeld werd ik wakker. Dat beeld zegt alles.
Ik verbaas mijzelf wel. Want ben ik dan zo Joods, wil ik dat zijn? Ja, bij nader inzien wel. En dat wil ik vandaag op-schrijven. Het is een ontdekking, een openbaring. Niet de droom op zich natuurlijk. Ik zie dat meer als een uitvloeisel van de duidelijkheid, van de beslissing die in mij gerijpt is en die ik nu van harte en met overtuiging genomen heb.
Een paar jaar geleden zou zo’n droom nog twijfel hebben gezaaid of er niet toch een God is, of het werkelijk een openbaring zou zijn. Ik zou voor zekerheid niet op mijzelf hebben vertrouwd en zo’n droom niet aan mijzelf maar aan iets of iemand buiten mij hebben toegeschreven. Nu denk ik: het is juist mijn innerlijke proces. Rationeel. Existentieel.
Geen openbaring, geen God, geen godsdienst. Of wel godsdienst – besnijdenis – maar zonder God. Zonder het irra-tionele, het bovennatuurlijke. Een volwassen religie. Of meer: cultuur. Beschaving.
Ik ben nu 30. Iemand zei pas: ‘een gevaarlijke leeftijd voor een Jood’. Het schijnt dat Jezus toen ongeveer gekruisigd werd. Er zit iets in dat hij op die leeftijd optrad. Ik voel me ook zelfbewuster dan ooit. Dingen worden me duidelijk. Beslissingen vallen. Zoals die besnijdenis. Zo gaat dat. Zo zal het hopelijk ook voor mijn kind zijn.
Vreemd om daarover na te denken. Het lijkt een eeuwigheid weg. 30 jaar verder? Ik kan mijzelf niet eens als 60-jarige voorstellen … Dus hoe ziet de wereld er dan uit? Ik hoop dat mijn zoon dan voluit Jood èn Duitser èn Europeaan zal kunnen zijn. Er zal vrees ik ook dan nog Jodenhaat zijn, want die is er altijd geweest en zal er altijd blijven. Maar het moet toch haast wel minder zijn dan. Want er veranderen dingen! Sommige Joden weten nauwelijks nog dat ze Jood zijn, ze zijn Duitser dan Duits. En zij krijgen de mogelijkheden – vanuit het Jodendom zowel als de Duitse samenleving – om dat te zijn. Schoorvoetend, toegegeven, maar hoe zou het anders kunnen! Dit zijn historische veranderingen, zonder precedent. En over 20, 30 jaar zal dat toch al weer verder zijn: vele volledig geassimileerde, volledig ver-Duitste Joden. En al kies ik daar nu zelf niet voor, ik ben er blij mee, ik hoop erop. Want zo ontstaat de mogelijkheid om daarnaast ook echt Duitse Jood of Joodse Duitser te zijn. Dus: echt Jood, maar zonder isolement, Joodse natie of eigen land.
Echt Jood … Het is makkelijk te zeggen wat het niet moet zijn. Maar wat dan wel? Waarom en waarin wel Jood zijn? En waarom gaat dat dan toch zover dat daar een werkelijke, uiterlijke besnijdenis bij moet? Hoe kan het dat ik dat nu wel opeens wil, terwijl ik gisteren nog misschien het hele Joodse maar achter me dacht te laten, om te beginnen bij dat primitieve besnijden.
Dat heeft dat met dat beeld van Abraham en Isaäk te maken. Op een of andere manier heb ik daarin altijd gezien wat het is om Jood te zijn. Of nee, daarmee zeg ik teveel. Ik heb dat nooit bewust zo gedacht, maar wel aangevoeld. Daarom voelt het ook als een ontdekking: het was er al, en nu zie ik dat. En ik zie waarom ik ermee verder moet en er – deels – ook mee moet breken.
Die gebonden Isaäk – dat is ‘kind van Abraham’ zijn. Niet als Abraham zelf, die hoort en dan gaat. Zo wordt het vaak gezien. Dan is het juist vrijheid, beweging: de wereld in! Maar het is veel meer gebonden-zijn. Meegegaan met je vader, met je ouders – ook naar de plaats van de godsdienst. En daar merken dat het om jou gaat. Dat God het op jou gemunt heeft zelfs, en je ouders met hem. Jij wordt gebonden en je moet vrezen voor je leven. Het mes boven je. Om het gebod Gods. Dat mes … voortdurend. En daaraan ontsnapt zijn – ook dat weer omdat God het wil. Dus vrijheid alleen als bevrijding, ontkomen zijn. Beweging alleen voor zover God of je vader je heeft laten gaan.
Ik realiseer me dat dit een Europese, godbetert misschien wel christelijke manier van denken kan zijn – en heel on-Joods. Ik weet dat niet, want wat weet ik nou van het Joodse denken hierover? Ik ben daarmee niet grootgebracht. Maar dat bedoel ik ook: zo ver is het al! Dat ik mijn eigen traditie niet goed ken en al zo Europees ben dat ik gewoon zo (misschien zelfs christelijk!) denk. Grote veranderingen! Ook het Jood-zijn verandert dus. Maar het moet in nieuwe gedaante wel blijven.
Dat beeld van het offer van Isaäk zegt ook wat ik er altijd op tegen heb gehad om Jood te zijn. Ik wilde veel meer die vrijheid van Abraham. Gaan! Uitbreken! Voor mij ook uitbreken uit de traditie (en dat heb ik nog steeds). Zo werd het natuurlijk nooit uitgelegd. En dus was ik Isaäk. Ik vrees juist de wet en de traditie en de gehoorzaamheid daaraan. Dat is het mes. Dat vrees ik bovenal. Het gebod als bevel. Discipline als slaafse gehoorzaamheid, Joods of niet. En ik zie het in het Jodendom en daarom was ik op weg naar de uitgang.
In die kritiek ben ik misschien ook on-Duits. Maar ik ben wel heel Duits – en Joods – daarin dat er orde moet zijn, tucht, discipline. Alleen: geen hersenloze, gewetenloze discipline. Dat is juist dat geheven mes. Godzijdank komt het geweten tussenbeide, en zegeviert het verstand. Ook dat zegt dat beeld mij. De Rede overwint het onredelijke, het bijgeloof. De tucht en de discipline zijn voor mij die van de Rede. Die overwint het geweld. En kanaliseert het, vormt het om tot een symbool, een ritueel. Helemaal gestileerd en tot de essentie terugbracht laat de besnijdenis het mes wel toe, maar geen uithaal, geen groot gebaar, maar heel precies. Dat is toch de overwinning van de Geest op de materie, op het vlees! De Geest, de Rede vormt en richt de stof, het vlees.
Zo versta ik de besnijdenis. Niet als een gewoonte of een goddelijk gebod, maar een uitdrukking van de Rede. Zo spreekt de Rede uit de traditie – tegen de traditie. En zo omarm ik een andere besnijdenis dan die mijn vaderen met overtuiging toedienden. Maar ik houd eraan vast in de overtuiging dat het in wezen hierom ging.
Ik ben blij dat ik niet geheel en al hoef te breken met mijn vaderen. Dat kan ik ook niet. Want ik ben Jood. Daar hoort bij: eer uw vader en moeder. Want het gaat van generatie op generatie. Zoals zij de kinderen moeten onderwijzen, zo moeten de onderwezenen en wijs gewordenen hun ouders eer bewijzen. Niet in slaafse navolging, in wezen onna-denkend en geweten-loos. Geen starre orthodoxie. Dat ziet Isaäk boven zich gebeuren! Hij ligt zijn vader alle eer te geven, hetgeen hem alles dreigt te kosten. Misschien is daarom de zoon ook veel meer Joods dan vader Abraham. Hij ligt daar te eren en te vertrouwen terwijl zijn leven ervan afhangt. En dat blijft, dat zet Isaäk zijn vader niet betaald.
De vadermoord als oervorm van het geweld zit diep in veel culturen en misschien zelfs wel in onze natuur verankerd. De opstand tegen het gezag, de traditie. Daar richt zich het Jodendom tegen met dat kerngebod. Je moet je schikken in de rol van de nakomeling. Zelfs als je je moet laten schikken op het altaar. Want het tegenstrijdige is: alles is op jou gericht als nageslacht. Alles bijna draait om jou. In jou zet het zich voort. Jij bent de toekomst, totdat …
Daarom hoop ik op een zoon, opdat ik hem kan besnijden. Opdat ik als Abraham, als Isaäk nu in die rol hem heel precies zal laten snijden. Opdat in zijn generatie het geweld verder overwonnen wordt. Opdat in zijn generatie dat Joodse in de Duitse en Europese wereld ingaat. De tucht en discipline van de Rede en het Geweten tegen het ge-weld.
Ik verbaas mezelf, zeerzeker, want dit had ik gisteren echt nooit kunnen schrijven. Het voelt toch alsof er haast een ander mens is wakker geworden, na die droom. Zoals ik mijzelf heb ontdekt als kind van Abraham. Toch, dat is schijn. Ik ben dit, dit was ik en zo wil ik zijn.
Maar ergens jaagt het me ook angst aan. Want kan ik zo nog wel echt volledig Duitser zijn en Europeaan? Als ik zou moeten strijden voor het Duitse vaderland, aarzel ik niet, en neem dienst en strijd voor Duitsland als mijn vaderland. Maar ik strijd toch ook iets anders, met een ander doel. Want ik ben anders, ik ben ook Jood, een besnedene en een besnijder. En dat mes richt zich ook op mijn landgenoten. Ik kan en zal met hen strijden, maar hoop toch ook dat, zoals ik vergaand op hen ben gaan lijken – veel te ver vinden ongetwijfeld mijn voorouders – dat zij dat omgekeerd zullen doen. Dat de Duitser zal veranderen door de al vergaand veranderde Jood. Nou ja, zoals ik al schreef: dat er iets Joods in de Duitse en Europese cultuur ingaat. Dat moet. Het mes moet erin, heel precies en gericht en beslist.
Maar of het ook gebeuren zal? Ik hoop het. Zo gesteld lijkt het echter onredelijk: wie snijdt zichzelf? Maar in wezen is het juist precies de tucht, de scherpte van de Rede. Tegen jezelf ingaan. En zo jezelf vinden – dat is precies wat mij ook is overkomen. Dus ja, ik hoop het met heel mijn hart. Ik hoop een jongen te krijgen en na acht dagen besnijden we hem, en over een jaar of dertig, ach, wie weet hoe het dan zal zijn …
Coen Constandse