Het gaat om de zaak?!

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Voor wie – zoals ik – eind jaren tachtig/begin jaren negentig van de twintigste eeuw aan de Universiteit van Amsterdam theologie (en politieke wetenschappen) studeerde, was de uitroep “Het gaat om de zaak!” een veelgehoorde leuze, met name in de kringen van de kerkelijke opleiding. Vaak bleek die ook de functie van een argument te hebben. Ik herinner me dat die uitroep liefst forte of fortissimo klonk en in diverse toonaarden ten gehore werd gebracht: dramatisch, corrigerend, nadrukkelijk, verwijtend, smekend, betweterig, energiek, triomfantelijk. Maar dat hielp allemaal niet, want wat de uitroep en met name de dramatische ondertoon waarmee die werd gearticuleerd, betekende en wat ermee gezegd wilde worden, ontsloot zich voor mij niet, ondanks mijn niet geringe kennis over de geschiedenis van de Duitse kerkenstrijd en de rol die Karl Barth daarin speelde.

De inzet van de studie van At Polhuis

At Polhuis – die evenals ik theologie heeft gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam, maar dan voor mijn tijd – heeft onlangs een boek[1] gepubliceerd, dat voor mij heel goed duidelijk maakt waar die uitroep van toen voor stond. Reeds de titel en ondertitel maken het duidelijk: De letters en het Woord. Karl Barth over het politieke getuigenis van de kerk. Het gaat dus om de verhouding tussen de politieke standpuntbepalingen van Karl Barth (de letters, de krant) en zijn theologie (het Woord, Jezus Christus als het ene Woord van God). Die verhouding – en de mogelijkheid om een belijdenis te verbinden met een kritische politieke uitspraak – interesseerde Polhuis sinds hij als jonge student kennis maakte met een brief van Karl Barth van 6 maart 1966, waarin deze afstand naam van de beweging Kein anderes Evangelium. Die beweging wilde opkomen voor een zuivere theologie, die zich uitsluitend oriënteert op het Evangelie en wilde onverkort vasthouden aan het belijden van de kernwaarheden van het christelijk geloof. Barth maakte in die brief duidelijk dat een belijdenis juist dan pas echt zuiver is als die tegelijk een uitspraak is tegen b.v. de oorlog in Vietnam.

Met name de ondertitel van het boek van Polhuis maakt bovendien duidelijk, dat die verbinding tussen theologie en politieke standpunten door Karl Barth op een innovatieve manier werd doordacht: niet als een toepassing van algemeen christelijke beginselen of principes, zoals dat in Nederland vooral bekend is geworden door Abraham Kuyper, maar voorzichtiger en minder principieel in de vorm van slechts een getuigenis, dat bovendien actualistisch moet worden opgevat. Van situatie tot situatie zou opnieuw moeten worden bedacht, welke politieke keuze gepast zou zijn bij de ene grote keuze, waarvan deze zou getuigen (en niet meer dan dat), te weten de keuze die God voor de mens had gedaan. Behalve van getuigenis sprak Karl Barth ook van een gelijkenis om de relatie tussen de ene grote goddelijke beweging (God wordt mens in Jezus Christus, de zaak van de theologie) en de vele kleine menselijke bewegingen (politieke en wereldbeschouwelijke bewegingen) te beschrijven.

Het indrukwekkende van de studie van At Polhuis

Deze onderzoeksinteresse wordt door Polhuis toegespitst door zijn onderzoek te concentreren op de vraag op welke manier Karl Barth de verhouding tussen kerk en staat theologisch doordenkt. Het resultaat van dat onderzoek mag indrukwekkend genoemd worden. Het geheel van de publicatie leest werkelijk als een trein, het is te merken dat de auteur er jaren werk in heeft gestoken en ook de tijd heeft genomen voor een uiterst heldere en nauwkeurige stijl. Indrukwekkend mag ook het grote aantal bronnen worden genoemd dat door de auteur werd verwerkt: hij bespreekt niet slechts alle relevante primaire literatuur, maar gaat ook in discussie met zeer veel secundaire literatuur, zowel Nederlands- als Duitstalige. Telkens weer slaagt Polhuis er op overtuigende wijze in de inzet van Karls Barths uiteenzettingen naar voren te brengen en zijn eigen positie te bepalen te midden van de vele, vaak tegenstrijdige en kritische discussies van andere theologen hierover.

De studie als geheel heeft Polhuis onderverdeeld in zeven hoofdstukken, die in chronologische volgorde zijn opgebouwd. In het eerste hoofdstuk wordt de eerste versie van de Römerbrief (1919) besproken, in het tweede hoofdstuk de tweede versie van de Römerbrief (1922) en de Tambacher Rede. In het derde hoofdstuk volgen de teksten rondom de Ethik (1928/1930), in het vierde hoofdstuk zes teksten rond de verklaringen van Barmen (1935-1942). En in het vijfde hoofdstuk (1935-1942) elf teksten rond Rechtvaardiging en Recht. Het geheel sluit af met een driedelig zesde hoofdstuk, waarin onder de titel Gemeente van christenen en gemeente van burgers dertien teksten uit de tijd 1942-1968 worden geanalyseerd en met een slotbeschouwing, getiteld De letters en het Woord.

Het bijzondere van de studie van At Polhuis

De werkwijze van Polhuis ervaar ik als bijzonder. Hij laat namelijk zien, dat in dit lange tijdperk (1919-1968) sprake is van continuïteit in de theologische uitspraken van Karl Barth. Hoewel Barth in iedere nieuwe politieke situatie opnieuw en soms anders dan voorheen oordeelt, blijft zijn theologisch uitgangspunt steeds hetzelfde. Die continuïteit brengt Polhuis in ieder hoofdstuk opnieuw nauwkeurig naar voren en sluit daarmee aan bij een algemene tendens in het eigentijdse Barthonderzoek. Wat me bovendien erg aanspreekt is dat Polhuis bij elke tekst van Karl Barth ook de politieke context en de actualiteit ter sprake brengt. Dat vraagt niet slechts een buitengewoon grote kennis van de ontwikkelingen in de Duitse politiek in een zeer veelbewogen tijdperk (Eerste Wereldoorlog, opkomst van het nationaalsocialisme, Tweede Wereldoorlog, Oost-West-conflict, herbewapening), maar spreekt me ook theologisch aan: als ik het wil hebben over de Zaak, heeft dat niet slechts politieke implicaties, maar ook politieke vooronderstellingen. ‘Zuivere’ theologie in de abstracte zin waarin dat bedoeld werd door bijvoorbeeld de beweging Kein anderes Evangelium wordt door Polhuis dus direct op tweevoudige wijze uitgesloten!

De hoop in de studie van At Polhuis

Nuchter en waakzaam stelt Polhuis vast dat de belangstelling voor de theologie van Karl Barth ondertussen duidelijk afgenomen is. En misschien erger nog: als ze al iemand nog aanspreekt, dan zijn dat niet meer de twijfelaars en zoekers, maar de ‘ingewijden’, “hen die God al kennen” (10). Wat Polhuis betreft heeft de theologie van Karl Barth echter wel degelijk een nog steeds en steeds weer opnieuw actuele betekenis voor de kerk. Ze helpt namelijk om telkens weer aan de politieke betekenis van het evangelie te herinneren en om deze politieke betekenis opnieuw te laten klinken, vertaald naar de situatie waarin wij leven. Theologie is in de kerk niet alles, hoor ik (in mijn gedachten) Polhuis zeggen maar alles moet wel worden gedragen door theologische inzichten. Nu kan ik me wel iets voorstellen bij de hoop van Polhuis. Toch had ik het niet verkeerd gevonden als hij op dit punt iets concreter was geworden: op welke kerkelijke ontwikkelingen reageert hij precies met zijn wens te herinneren aan de politieke betekenis van het evangelie? Is die herinnering in Nederland te zwak geworden of bleek ze te weinig theologisch gefundeerd? Zijn er soms andere vormen van theologie ontstaan waarmee een politiek geëngageerd Barthiaan als Polhuis zou willen samenwerken?

De charme van de studie van At Polhuis

Laat ik het verslag van mijn leeservaring afsluiten met een opmerking over wat ik persoonlijk de charme van (de studie van) Polhuis vindt. Wie het boek leest zou kunnen denken dat de auteur zich niet slechts met zijn thematiek maar ook met de daarin door Karl Barth ontdekte geheel identificeert. Nu ken ik Polhuis helaas niet persoonlijk, maar ik heb de indruk gekregen, dat hij iemand is die men in de positieve zin van het woord een onzuivere Barthiaan zou kunnen noemen. Hij kan zich namelijk ook andere verbindingen tussen geloof en politiek voorstellen dan die van Karl Barth. Dat wordt duidelijk als hij het heeft over zijn docent Krijn Strijd, in Polhuis’ studietijd hoogleraar ethiek aan de universiteit van Amsterdam. Voor Strijd was de verbinding van pacifisme en geloof onverbrekelijk, voor Barth niet. Polhuis brengt in zijn studie duidelijk naar voren, dat Barth het pacifisme in de Ethik weliswaar ook positief beoordeelt – het stelt op z’n minst vragen aan hen die het recht handhaven – , maar dat hij vanaf 1938 de kerk wel degelijk heeft aangemoedigd om ook het gewapend verzet tegen het  nationaalsocialisme te steunen – om zich later, na de oorlog,  dan weer in te zetten voor de demilitarisering van Duitsland.

Tot slot

Ja, het gaat om de Zaak, maar wat daarmee concreet politiek gezegd wil zijn en hoe een mens desgewenst op steeds weer andere manier toegang zou kunnen vinden tot het verhaal waar het in de Zaak over gaat, dat moet in iedere situatie opnieuw blijken. Ik wil At Polhuis danken voor zijn indrukwekkend en bijzonder boek!

Susanne Hennecke

PD Dr. Susanne Hennecke is privedocente aan de Protestants-theologische faculteit van de Universiteit van Bonn en lid van de redactie.

[1] At Polhuis, De letters en het Woord. Karl Barth over het politieke getuigenis van de kerk, Boekscout: Soest, 2024, 280 pp. (ISBN: 978-648-9593-3).

In de Waagschaal, nr. 6, 8 juni 2024