Het schip der zotten
HET SCHIP DER ZOTTEN
Een studie naar leven en werk van ds August Henkels (1906-1975)
In zijn voorwoord schrijft Jan Henk Hamoen dat de tentoonstelling die in 1982 in het Groninger Museum werd georganiseerd ter gelegenheid van de 100e geboortedag van de Groninger drukker en schilder Hendrik Nicolaas Werkman hem voor het eerst in contact bracht met de theoloog August Henkels.
Als vanzelf dacht ik terug aan mijn eerste kennismaking met August Henkels. Het was in de zomer van 1977. Mijn ouders hadden dat jaar voor de hele maand juli een huisje gehuurd in een afgelegen dorpje, Ste Foy de Belvès, in de Périgord. Na anderhalve week had ik al mijn boeken uit en onze vakantie was nog niet half om. Om de verveling te doden greep ik naar een dun boekje, dat mijn ouders om beurten in de eerste week van de vakantie hadden gelezen Een boeket roosjes van F.R.A. Henkels. In de veronderstelling dat het mij toch niet zou boeien, begon ik erin te lezen. Vanaf de eerste bladzijde had de schrijver van de Roosjes mijn aandacht. Tot mijn grote vreugde gingen enkele Roosjes over de Périgord, de landstreek, waar wij vakantie hielden. Ik las over de oermens uitgehouwen in steen bij Les Eyzies, het kerkje van Besse en de rivier de Dordogne.
Natuurlijk zal veel mij destijds zijn ontgaan. De dingen waarover Henkels schreef, gingen voor een 14-jarige te hoog en te diep, om ze echt te doorgronden. Wat Henkels met zijn Roosjes wel op mij wist over te brengen was het besef, dat je soms een ander nodig hebt, die jou voordoet hoe je moet kijken, opdat je kunt zien en ontdekken wat je zonder die ander zou zijn ontgaan.
Toen ik in Groningen theologie ging studeren, heb ik zijn naam op de faculteit nooit horen noemen. Vaak heb ik mij afgevraagd hoe het toch kon gebeuren dat zijn naam, zijn persoon, zijn werk en denkbeelden in de vergetelheid raakten. Vandaar dat ik met belangstelling de biografie van Jan Henk Hamoen heb gelezen.
Vanuit de vraagstelling, wie toch was deze mens, die geloof en kunst op zo’n heel eigen manier wist te integreren, neemt Hamoen de lezer mee op zijn zoektocht om deze vraag te beantwoorden. Het is vooral een zoektocht naar de theologisch-culturele plaatsbepaling van de theoloog August Henkels toegespitst op zijn verhouding tot de schilder en drukker Hendrik Nicolaas Werkman en de schrijver Simon Vestdijk.
De titel die Hamoen aan zijn studie naar het leven en werk van August Henkels heeft gegeven, Het schip der zotten, verwijst naar een uitspraak van Adri Buning. Voor de uitgeverij die Henkels samen met Adri Buning en Ate Zuithoff oprichtte in november 1940, bedacht Henkels de naam ‘De blauwe schuit’. Die naam verwijst naar een schilderij van Jeroen Bosch ‘Het narrenschip’ ook wel bekend onder de naam ‘De blauwe schuit’. Buning onderstreepte de keuze van Henkels met de woorden: Maar natuurlijk. De blauwe schuit. Het schip der zotten. Het gilde van hen, voor wie er geen plaats is en kan zijn in de andere gilden. Naar de mening van Henkels was de situatie in het eerste oorlogsjaar dan al zo ernstig geworden, dat de zotheid het leven levend moest houden.
Friedrich Robert August Henkels werd in 1906 geboren in Solingen, Duitsland, in een Luthers milieu. In 1910 verhuist hij samen met zijn ouders naar Groningen, waar zijn vader in de binnenstad, Stoeldraaiersstraat 22, een winkel in messen en scharen begint. In tegenstelling tot zijn ouders die het Nederlands nooit echt goed hebben leren spreken en zich altijd wat in den vreemde hebben gevoeld, raakt hun zoon er geleidelijk goed thuis. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zal dit leiden tot een dramatisch uiteengroeien van August Henkels en zijn ouders. In hun hart waren zijn ouders zich Duitsers blijven voelen en kiezen in de oorlog de kant van de bezetter. In een brief aan Miskotte schrijft Henkels, als hij in 1942 al drie maanden als gijzelaar in Sint Michielsgestel vastzit, dat hij nog steeds geen teken van meeleven van de kant van zijn ouders heeft ontvangen.
In 1927 gaat August Henkels theologie studeren in Groningen. Zijn studententijd brengt hem in contact met G. van der Leeuw en de laat-ethische theologie en via Th. L. Haitjema maakt hij kennis met de theologie van Karl Barth. Zijn latere band met het werk van Miskotte heeft hier zijn wortels. Van zeer grote betekenis in het leven van August Henkels is geweest de ontmoeting met Martin Buber in 1932 naar aanleiding van een lezing die Buber had gehouden voor de Joodse Vereniging in Groningen. Zijn ontmoeting met Buber leerde hem intensief het jodendom kennen. Later in zijn leven zou Henkels zeggen, dat hij het aan Buber en zijn boeken te danken had, dat hij in de oorlogsjaren beter toegerust was dan voorheen en daarnaar kon leven en handelen, ook lijden als het moest.
Aan het begin van de oorlogsjaren wordt zijn verbondenheid met het jodendom zichtbaar, wanneer hij tijdens een bijeenkomst in het gemeentehuis in Winschoten namens de evangelisatievereniging opkomt voor de joodse gemeenschap van Winschoten, die niet voor de bijeenkomst is uitgenodigd. In een tijd, dat het verboden was om een openlijke verbondenheid met de joodse gemeenschap te tonen, kwam Henkels op voor het besef van de joodse wortels van het christendom met de woorden: ‘Ik heb een baas. Mijn baas houdt erg veel van mij. Ik houd ook erg veel van mijn baas en ik weet precies waarom: hij is altijd erg goed geweest voor mij. Mijn baas is Jezus van Nazareth, geboren uit Davids stam. Mijn baas is dus een jood.’
Bij het studentenleven hoort ook het uitgaansleven. Op de hoek van de Zwane en de Guldenstraat had je een uitgaansgelegenheid Café Dik, de Bodega. Daar kwamen niet alleen studenten, maar ook journalisten, de schilders van De Ploeg en de burgerij. Ook August Henkels kwam er graag vanwege de gesprekken die er werden gevoerd. Gesprekken die hij later in zijn briefwisseling met Werkman zou voortzetten. Werkman en Henkels herkenden bij elkaar eenzelfde overtuiging en roeping. Ieder van ons doet het op zijn manier, geen onzer kan het op de manier van de ander doen; elk heeft zijn eigen plaats, schrijft Werkman in een brief aan Henkels op 12 en 13 mei 1941.
De samenwerking tussen Werkman en Henkels begint in november 1940 als de schippers van De blauwe schuit op zoek zijn naar een drukker voor hun uitgaven. In februari 1941 geeft Henkels Werkman Die Legende des Baalschem van Martin Buber ter lezing. Deze legenden zouden Werkman inspireren tot een nieuw hoogtepunt in zijn kunstenaarschap.
In 1935 trouwt August Henkels met Julia Klooster en samen betrekken zij de pastorie van hun eerste gemeente: Uitwijk-Waardhuizen, in het land van Altena. Daarna zouden er nog andere gemeenten volgen: Winschoten, Nijehaske-Haskerdijken, het Ikor (Interkerkelijk Overleg in Radiozaken), waarvan Henkels enige tijd de eerste directeur is geweest en Heemstede.
In 1942 zit Henkels enkele maanden in Sint Michielsgestel als gijzelaar gevangen. Hij schrijft er gedichten, gaat voor in kerkdiensten en ontmoet daar Simon Vestdijk. In de taal van de poëzie spreken zij met elkaar over geloof, religie en hun leven in Sint Michielsgestel.
In 1944 wordt Henkels benoemd tot lid van een commissie die de totstandkoming van een nieuwe psalmberijming moet voorbereiden. Het is onder andere aan Henkels te danken dat de dichters Martin Nijhoff en Klaas Heeroma bij dit proces werden betrokken. Zo heeft de nieuwe berijming niet alleen een kerkelijk, en een cultureel belang gekregen, maar ook een hoog poëtisch gehalte.
De twee jaar dat Henkels directeur was van het IKOR behoren niet tot de gelukkigste periode in zijn leven. De vernieuwing waarop hij zo had gehoopt, bleef uit. Toen zijn visie op een nationale omroep van alle kanten werd bestreden, was hij niet alleen teleurgesteld, maar ook furieus. Daarvan getuigt de radiopreek van zondag 18 augustus 1946.Teleurgesteld en verbitterd trok hij zich terug en werd predikant in Heemstede. Om gezondheidsredenen ging hij in 1960 met vervroegd emeritaat. Hij was toen 54 jaar. In de laatste 15 jaar van zijn leven schreef hij een-of tweemaal per week vele honderden ‘Roosjes’, eerst voor de Friese Koerier, later de Leeuwarder Courant en vanaf 1965 ook voor Hervormd Nederland.
De voorkant van Het schip der zotten toont ons een foto van August Henkels. We zien hem van opzij, zittend op een lage stoel. In gedachten verzonken, heeft hij het potlood in zijn rechterhand naar zijn mond gebracht. Juist op deze foto vangen we een glimp op van de inspanning die het hem kostte, om wat hij gezien, gelezen had, toe te vertrouwen aan het papier. Op de achtergrond zien we vaag een afbeelding. Diezelfde foto van Henkels is ook afgebeeld in het boek Uit de rozenhof. Op deze foto zie je dat de vage afbeelding, onderdeel uitmaakt van een kast. Het is de kast waarvoor Werkman in opdracht van Henkels 12 panelen beschilderde met taferelen uit het Oude Testament. Bij nader inzien, ben ik van mening, dat Henkels terugdenkt aan de ontmoeting met Werkman. Een ontmoeting van onvervangbare waarde.
Machteld de Mik-van der Waal
Jan Henk Hamoen, Het schip der zotten, Vught: Skandalon, 2010