De grondvormen van het theologisch denken
- Pagina's:
- De grondvormen van het theologisch denken
- Tekst lezing
- Noten
bloedig dilettantisme
Wat ik u in dit uur te bieden heb is enkel een kort verslag van een bericht. Onder de ‘vorm’ van het theologisch denken versta ik: de ruimte, de noodzaak, de grens, maar ook de vrijheid waarbinnen het denken van de theologie zich beweegt. Onder de ‘grondvorm’ versta ik: wat bij alle historische en individuele verschillen in deze vormen algemeen is en zonder uitzondering geldt. Men kan ook zeggen: de grondvormen. De grondvormen waarover ik wil berichten bepalen om zo te zeggen de grondwet van de theologie.
Voor de theoloog in engere zin behoren deze vormen helder en doorzichtig te zijn. Maar ook ieder ander die op de een of andere manier actief, bewust en verantwoordelijk lid van de kerk wil zijn, zal ongetwijfeld op dit punt enigermate geïnformeerd willen zijn. En zou ook hij die gewoon is meer afstandelijk over kerk en theologie na te denken en daarover zijn zegje te doen, vriendelijk of onvriendelijk, niet ook zelf de behoefte gevoelen zich een mening te vormen over wat theologie nu eenmaal is, wat hij daarbij verwachten kan en wat niet ? Van ons theologen kan men echter niet altijd zeggen dat wij die helderheid bezitten en verspreiden. En zijn er in kerkelijke kringen, in ernstige zowel als vrolijke, niet tal van mensen die niet weten hoe zij een preek theologisch moeten beoordelen of over theologische vragen een gesprek moeten voeren, of die niet weten hoe zij over een kerkelijke situatie ter zake moeten oordelen ? En eerst recht bij de minder of meer verstandige buitenstaander pleegt de competentie in dit soort zaken betrekkelijk zeldzaam te zijn.
Hoe komt dat ? Men verwijst hier graag naar de zogenaamde geheimen van het theologisch vak die niet voor iedereen toegankelijk zouden zijn en waarvan de kennis en de expertise niet van een ieder kan worden gevraagd. Dat er op het gebied van de theologie, evenals trouwens op andere levensgebieden, een zekere techniek bestaat die doorgaans alleen de theologen in engere zin aangaat, is moeilijk te bestrijden. Maar daarover gaat het nu niet. Hier gaat het om de grondvormen van het theologisch denken, vormen die ook eigen zijn aan elk ander denken zoals bij voorbeeld in de techniek, de handel, de opvoeding, de sport of de politiek.
Is het niet merkwaardig dat men vaak hoort dat men zich op die gebieden een vreemdeling voelt, maar daarentegen voor wat de theologie aangaat met grote nadruk verzekert in het geheel niets af te weten van haar fundamentele vooronderstellingen, zogenaamd door technische onkunde (een excuus, dat werkelijk geen steek houdt!) en men zich daardoor bekent tot een bloedig dilettantisme ? Is het ook niet merkwaardig dat de veel gehoorde klacht van het twisten onder theologen bijna met een gevoel van tevredenheid wordt geconstateerd om dan vervolgens maar verder geen moeite te doen om van haar wezenlijke fundamenten kennis te nemen ? Toch wordt deze kennisname op andere gebieden, waar het ook niet overal pais en vree is, gezien als een noodzakelijke eis, te meer waar dit voor het leven belangrijk wordt geacht, ook dan als de competentie daartoe te wensen overlaat. Waarom zou voor wat betreft de theologie die fundamentele kennis van haar fundamenten niet vereist zijn? Waarom bestaat juist hier zoveel berusting en waarom legt men zich hier zo gemakkelijk neer bij allerlei voor de hand liggende leuzen of duistere voorstellingen ? Ik mag misschien aan het slot op deze vraag terugkomen. Ik ga nu eerst over tot enige mededelingen over de zaak zelf.
het object (Jezus Christus)
Het theologisch denken, evenals al het andere ordentelijke denken, ontvangt zijn grondvormen van zijn object. Daardoor wordt het gewekt en mogelijk gemaakt, daardoor wordt het opgeëist en georganiseerd, daardoor wordt het wat het is: theologisch denken. Theologisch denken is dus een vrij (zonder dat zou het geen denken zijn!) door haar object bepaald en gebonden denken. Niet onderhevig aan toeval of willekeur, maar van buitenaf gebonden door haar object. Als zodanig kan het in zichzelf nog altijd een zeer gevarieerd denken zijn, zus of zo gekleurd door de verschillende omstandigheden of door de verscheidenheid van menselijke individuen. Er is voor gezorgd dat het theologisch denken nooit een uniform denken zal zijn. Belangrijker nog om te bedenken is echter dat theologisch denken nooit overgelaten is aan zichzelf, aan de tijdgeest of aan de willekeur van individuen. Boven zijn veranderlijke condities uit is het theologisch denken ondergeschikt aan een onveranderlijke, vaste orde. Laatste woorden kan de theologie vanwege deze orde niet spreken. Haar condities blijven veranderlijk . Daaraan kan zij haar grondvormen niet ontlenen. Zou zij dat toch doen, zij zou noodzakelijkerwijs slechte theologie worden. Zou zij zich willen onttrekken aan haar object-gebondenheid, zij zou daarmee noodzakelijk ophouden theologie te zijn. Want de onveranderlijke orde waaraan zij ondergeschikt is, is de orde van haar object. Daarin onderscheidt het theologisch denken zich in niets van al het andere ordentelijke denken. Er zou al veel gewonnen zijn, als het voor iedereen opnieuw vanzelfsprekend werd dat het theologische evenals het medische, militaire of artistieke denken zijn eigen, daaraan opgelegde zakelijkheid heeft die het bij alle innerlijke verandering niet loslaten wil en kan, wil de theologie niet ontaarden of zichzelf helemaal prijsgeven .
Het object van het theologisch denken waarvandaan het zijn grondvormen ontvangt is echter (nú moet zij haar eigen weg betreden, nú wordt zij tot een vraag aan al het overige menselijke denken! ) die werkelijkheid, waarin de christelijke kerk gegrond is, die de substantie is van haar leven en die de inhoud van haar boodschap vormt: de mens Jezus Christus, door de Heilige Geest in Oude en Nieuwe Testament betuigd, vandaag en gisteren tegenwoordig, en die zo God zelf is in zijn waarheid, d.i. in zijn openbaring; God die de menselijke zonde onthult, veroordeelt, op zich neemt en vergeeft, God die de mens de hoop op het eeuwige leven geeft en die hem juist daarmee in zijn dienst neemt.
Dit is het object dat het theologisch denken wekt en waarvan het onder alle omstandigheden het stempel draagt. Het theologisch denken is het denken van de kerk, het denken waarin de kerk zich telkens opnieuw rekenschap moet geven van wat haar als oorsprong gegeven is en opgegeven is. Al het andere, haar methode, haar taal, de bij haar horende vroomheid, hebben zich van oudsher veranderd en zullen zich ook steeds weer veranderen. Maar aan haar gestempeld zijn door dit object, Jezus Christus als Woord van God in zijn betuiging door de bijbel, en derhalve aan de kerkelijkheid van de theologie valt echter geen jota te veranderen. Alleen een slechte, in non-theologie omslaande theologie, zou daaraan iets willen veranderen. Men kan de theologie negeren. Men kan echter niet van haar verlangen dat zij in deze grondverhouding iets anders wordt dan wat zij (telkens opnieuw) alleen maar zijn kan. En het is niet in te zien waarom de theologie zich niet veel meer bewust is geweest van deze binding, dan waarvan zij in de moderne tijd meestal blijk gaf, overigens niet tot haar heil. Uit dit gestempeld zijn door zijn object komen vanzelf de grondvormen van het theologisch denken voort.
I
geschiedenis (de weg)
Jezus Christus, het object van het theologisch denken is een historische (geschichtliche) werkelijkheid en met name een in bepaalde bijbelse oorkonden betuigde werkelijkheid. Jezus Christus heeft volgens hetzelfde evangelie waarin gezegd wordt dat het Woord vlees werd, zichzelf de weg genoemd. Daarom moet het theologische denken geen denken zijn dat zich kris kras door de ruimte beweegt, maar een denken dat een weg gaat. Theologisch denken moet de vorm aannemen van bijbeluitleg. Waar de kerk, van wie dit denken is, leeft, daar leeft zij van de bijbel. Omdat het door dit historische en historisch betuigde object bepaald en gebonden is, heeft het theologisch denken hier geen andere keus. Het kan zich niet geschiedenisloos uit zichzelf voortbrengen. Als vrij denken kan het zich evenmin met een andere geschiedenis bezig houden. Het kan als theologisch denken uitsluitend bijbeluitleg zijn. Bezig met deze geschiedenis kan het zich evenmin aan andere oorkonden houden. Het kan als theologisch denken slechts bijbeluitleg zijn. Het kan zich door de kerkgeschiedenis slechts laten onderwijzen voorzover deze (positief of negatief) de hoogst leerzame geschiedenis vormt van de uitleg van de bijbel tot nu toe.
De opgave van de bijbeluitleg bestaat hierin, het eens gesproken en geschreven getuigenis aangaande Jezus Christus als de stem van toen nú en hier ten gehore te brengen. Altijd in deze vorm onderscheidt het theologisch denken zich van de speculaties van de eigenmachtig gekozen en zichzelf rechtvaardigende vroomheden en onderscheidt het zich van de arbitraire gnosis van de zogenaamde wereldbeschouwingen. Altijd in deze vorm is dit denken jong, origineel, vruchtbaar, opwekkend en werkt het aanstekelijk. Altijd in deze vorm dient het de kerk en door de kerk de wereld. Eens is de kerk ontstaan. Uit de herinnering aan dit ‘eens’ leeft zij. Dit ‘eens’ is het wat haar oordeelt, corrigeert, leidt en bewaart en dat daarom telkens opnieuw aan het woord wil komen. Wordt de theologie dit ‘eens’ ook maar een ogenblik ontrouw, proclameert zij een heden afgezien van dit ‘eens’, wil zij meer zijn dan bijbeluitleg, dan zal zij zeker slechte theologie worden.
II
kritiek (de waarheid)
Jezus Christus, het object van het theologisch denken is echter ook de waarheid. En waarheid wil zeggen: openbaring. Dat wil echter zeggen: het gebiedend voltrokken onderscheiden tussen licht en duisternis. Theologisch denken moet daarom in de tweede plaats een onderscheidend, (Grieks:) een kritisch denken zijn. Het moet onderscheiden tussen wat het uit de oorkonden heeft vernomen en wat daar door de mens naar eigen vrij goeddunken er telkens weer in of naast is gelegd. Het moet temidden van wat de kerk vandaag meent te moeten zeggen onderscheiden tussen wat aan haar object eigen is en wat daaraan vreemd is, onderscheiden tussen de heerlijkheid van God en de pseudo-heerlijkheden die zich op die plaats dringen. Zij moet dus onderscheiden tussen waarheid en leugen c.q. dwaling. Waar de kerk leeft, daar leeft ze kennend in deze onderscheiding. Doordat het theologisch denken grenzen trekt en daarmee omtrekken zichtbaar maakt, is het telkens en in elke tijd het kennende oog van de kerk. Het was beslist geen gelukkige vernieuwing toen men onder dit gezichtspunt ging spreken van ‘systematische’ theologie. Systematiseringen in de theologie waren namelijk altijd nog pogingen om waarheid en dwaling te verenigen. De oude naam: ‘Kontroverstheologie’ was dus inderdaad een veel passender benaming voor het wachterambt dat de theologie heeft uit te oefenen. Theologie heeft werkelijk ook deze kritische kant. Als men deze tweede, kritische grondvorm over het hoofd ziet, dan wordt de bijbeluitleg misverstaan als een zuivere registratie van verre en vergane feiten uit het verleden. Het resultaat is dan een bijbels of kerkhistorisch historisme, dat wellicht verdacht arm is in het aan elkaar rijgen van allerlei onbegrijpelijk feitenmateriaal of wellicht verdacht rijk is aan geesteshistorische opsmuk en pracht, dat in den blinde denkbeelden produceert, zus of zo. En dat komt dan allemaal in de plaats van de uitleg van Gods openbaring, een uitleg die neutraal staat tegenover de waarheidsvraag, tegenover welke de openbaring nu juist geen neutraliteit duldt. Het is beslist niet de schuld van de werkelijke bijbel en ook niet van de werkelijke kerkgeschiedenis, als het theologisch denken in zijn eerste grondvorm, namelijk de bijbeluitleg, verziekt wordt. Maar vergeten wij ook het andere niet. Ook de tweede, de kritische grondvorm, verliest onmiddellijk zijn theologisch karakter, als deze zich verzelfstandigt en zijn criterium, openlijk of heimelijk ergens anders zoekt dan in de uitleg van de bijbel.
III
verkondiging (het leven)
Jezus Christus, het object van het theologisch denken, is tenslotte het leven. En dat wil zeggen: de feitelijke redding van de in Hem gelovende mens. Daarmee wordt het door hem bepaalde en gebonden denken boven de uitleg en boven de kritiek uit samengedrongen tot verkondiging. Daarom ook hebben de ouden de hele theologie ‘doctrina’, dit is leer genoemd. Zij bedoelden daarmee in tegenstelling tot een intussen foutief geworden taalgebruik dit, dat het theologisch denken een praktisch denken is, een denken namelijk dat de werkelijke mens is toegewend en dat dus geen contemplatief, geen abstract of beschouwelijk denken is, geen denken om het denken, maar een denken omwille van de verantwoording, omwille van de aanspraak, omwille van het belijden en van het getuigen, omwille van de troost en de vermaning. De kerk van wie dit denken is, wordt nu zichtbaar als de gemeente van hen die geloven, die telkens opnieuw moet en mag horen dat zij als zodanig niet verloren is, maar het eeuwige leven heeft. De wereld wordt nu zichtbaar als de wereld, die in haar totale verwarring, verlegenheid en vervallen-zijn-aan-de-dood wacht op het verlichtende, wegwijzende en hoopvolle Woord van God. Het kan niet anders of het theologisch denken heeft van huis uit ook altijd deze spits. Ook als het niet direct het denken is van de prediker zelf, maar van de uitleggende en kritische theoloog of niet-theoloog die in staat of bereid is om hier mee te doen. De spits zal zich altijd eerst richten tegen de denker zelf, maar dan onmiddellijk zeker ook naar buiten toe, gericht op de naaste. Zij doelt op het geloof, zij vraagt om geloof, zij nodigt tot geloof. Zij bidt om de Heilige Geest, om het rechte geloof temidden van deze ‘gemeenschap der heiligen’, die daarom zo genoemd wordt, omdat zij alleen in deze bede die gemeenschap is. Het zou van meet af aan geen theologisch denken zijn, indien deze spits ontbreken zou. Onmogelijk is in deze ruimte een uitleg om de uitleg, een explicatio die niet van huis uit aandringt op de applicatio. Onmogelijk is hier een kritiek om de kritiek, een kritiek die anders dan omwille van een ongebroken ja, nee zou willen zeggen! Zijn de uitleg en de kritiek beide ziek -er bestaan zoveel ziekten in de theologie!- dan kunnen en moeten zij gezond worden door deze herinnering aan hun concrete opgave.
Maar ook het omgekeerde mag hier niet vergeten worden. De praktische spits van het theologisch denken is alleen dan scherp en niet stomp, als de zware ernst om de bemoeienis van de uitleg en de bittere strijd om de waarheid (dus haar eerste en tweede vorm) daar niet corrigerend achter staan. Een vermeende christelijke verkondiging, hoe snel verzandt zij of hoe snel komt zij tot razernij, hoe doods of gevaarlijk wordt zij, wanneer deze achtergrond, dit geduldige vragen naar de tekst en dit onvermoeibare kritische onderscheiden daaraan ontbreekt!
vrijheid
Laat mij tenslotte nog een woord zeggen over de vrijheid waarin het denken van de theologie zich beweegt. In de symmetrie van de drie grondvormen die wij omwille van de overzichtelijkheid hier hebben weergegeven, zullen ze wel nooit voorkomen. Het is niet alleen geoorloofd, maar het is bovendien goed als in bepaalde tijden en bij bepaalde individuen al naar gelang hun opdracht bij de een de uitleg, bij de ander de kritiek en bij weer een ander de verkondiging de overhand heeft. Theologisch denken heeft namelijk ook de vrijheid eenzijdig te mogen zijn. Mits dit ‘mogen’ maar niet zonder ‘moeten’ is en mits deze eenzijdigheid maar geen menselijke gril of hartstocht wordt, maar gave en opdracht blijft!; en mits deze vrijheid in werkelijkheid maar de koninklijke vrijheid representeert van het woord van God en niet een van die armelijke vrijheden die de mens zichzelf veroorlooft. De verschillen die uit deze vrijheid voortkomen kunnen dan niet worden gevat in de tegenstelling tussen goede of slechte theologie of zelfs tussen echte theologie of non-theologie. Een in gehoorzaamheid gegronde pluriformiteit vormt veeleer een rijkdom waarvoor de kerk zich niet hoeft te schamen maar waarvoor zij dankbaar kan zijn.
Men heeft dikwijls over die rijkdom gesproken waar dat niet terecht was en waar strijd liefdevoller en beter zou zijn geweest dan vrede. Van een vrijheid tot slechte, dit is onbijbelse, onkritische, onpraktische of zelfs non-theologie kan hier uiteraard geen sprake zijn. Met welk recht zou zulk een theologie in ernst gewenst zijn ? Of hoe zou er in de theologie een vrijheid kunnen bestaan waar men op elke ander gebied met recht maar het liefst van verschoond bleef: de vrijheid tot onzakelijk denken ? Waar de bepalende en bindende macht van het object van de theologie vergeten of geloochend wordt, waar zich onder de titel van geoorloofde of geboden eenzijdigheden de vrije speculatie of het historisme opgeld doet of het eigenmachtig gezwets van de menselijke willekeur zich breed maakt ten koste van haar opdracht, kortom waar de theologie dus corrumpeert en in non-theologie ontaardt, daar moet niemand verbaasd of ontzet zijn, als daar geen vrede kan bestaan en als daar gewaarschuwd, geprotesteerd of desnoods gestreden moet worden. Daar mag ook de vredeverstoorder niet verdacht worden gemaakt, als hij ervoor waarschuwt dat door dat alles de gemeenschap van de kerk twijfelachtig wordt. Binnen de vrijheid van het theologisch denken moet de kerk tot elke prijs gehandhaafd blijven, daarbuiten tot geen enkele prijs. Het is opnieuw het object van de theologie zelf dat haar stelt onder deze dubbele wet van de vrijheid. Aan het begin beloofde ik om aan het slot nog eenmaal terug te komen op de vraag hoe het toch komt, dat juist het theologisch denken -zelfs onder de theologen!- zulk een relatief zeldzame zaak is.
Rubicon
Na hetgeen ik tot dusver heb uiteengezet zou ik u willen vragen of u nog steeds van mening bent of het bij dit denken om zulke abnormaal moeilijke dingen gaat ? Is het u tenslotte niet opgevallen dat het veel besproken onderlinge twisten van de theologen zinvol en noodzakelijk kan worden en er dus werkelijk geen serieuze grond bestaat om zich aan het theologisch denken te onttrekken ? Nee, de werkelijk serieuze grond om hier niet mee te doen en dus in theologicis een bloedige dilettant te blijven ligt geheel ergens anders. En juist hij die zelf al eens geprobeerd heeft theologisch te denken, zal die grond precies weten. Het is inderdaad niet zo eenvoudig om zich ook maar van verre in te laten met het alles beslissende object van de theologie, laat staan om zich enigszins daardoor te laten bepalen of te leiden. Het gaat hier namelijk om een heerschappij die totaal is, om een volstrekte gehoorzaamheid, het gaat hier om leven en dood, het gaat hier om het oversteken van een Rubicon [2], want het gaat om het geloof als het gaat om Jezus Christus. Niet ieder mens kan en mag deze Rubicon overtrekken. Niemand -zo staat er duidelijk genoeg in de bijbel- kan en mag dat vanuit zichzelf.
Achter de theologie staat hoe dan ook een geheim, echter niet dat beetje vakgeheim, maar eenvoudig het geheim van het menselijke leven, van het leven van ons allen waarover wij toch zo helemaal geen macht hebben. Maar let wel: dit geheim is een open geheim en juist geen decreet, dat ergens in de hoogte donker boven ons besloten- en afgesloten is. Midden in dit geheim vallen vandaag, vallen morgen nieuwe beslissingen. Eersten kunnen laatsten en laatsten kunnen eersten worden. Wetenden kunnen zich ontpoppen als onwetenden en onwetenden kunnen wetenden worden. De geschiedenis van de theologie is het bewijs daarvan. Wij zijn dus niet verkeerd bezig als wij het theologisch denken verstaan (hetzij wij ons rekenen tot de weinige verstandigen of tot de vele onverstandigen) als een aanbod waarvoor de beslissing die morgen valt, vandaag nog open staat. Is er van ons uit gezegd niemand in staat theologisch te denken, zo moet er vanuit haar object worden gezegd dat daarvan ook niemand werkelijk uitgesloten hoeft te blijven.
(vertaling dr N.T. Bakker)
Opgenomen in een bundel met door Nico Bakker vertaalde opstellen van Karl Barth ‘God is God’. Voor de inhoudsopgave en het voorwoord klik hier) God is God