Christus als centrum van de wereldgeschiedenis
CHRISTUS ALS CENTRUM VAN DE WERELDGESCHIEDENIS (I)
De westerse cultuur – zo heet het – is gebouwd op twee pijlers: Rome en Jeruzalem. Kennelijk is het mogelijk geweest dat de Grieks Romeinse Oudheid een verbond aan-ging met de verworvenheden van Israël. En in dit verbond speelt de kerk een cruciale rol met Jezus Christus als scharnierpunt in de geschiedenis. Wat is daar precies ge-beurd en hoe werkt dit gebeuren tot op de huidige dag door? Dat is de vraag, die een groep predikanten zich gesteld heeft op een cursus in Hydepark, waarin de visie van Rosenstock-Huessy centraal stond.
(Afbeelding uit “Out of Revolution”, E. Rosenstock-Huessy, Argo Books, 1938)
Van Michelangelo is het prachtige schilderij, waarin God vanuit de wolken Adam tot aanzijn roept. In zijn mantel schuilen de geesten, waarmee vanaf nu stuksgewijze Adam bekleed gaat worden. Aan het begin zijn die geesten bij God. Meer en meer wordt de mens er mee bekleed. Op de een of andere manier wordt kennelijk de mens steeds meer en God steeds minder. Maar dit minder worden van God kan met een woord van Noordmans ook als volgt geduid worden: ‘Voor zichzelf wordt hij steeds minder, voor ons steeds meer’. In dit schilderij is de heilsgeschiedenis afgebeeld. Er is kennelijk sprake van een groei van de mens, die in het begin nog naakt is, maar steeds meer bekleed wordt, statuut en investituur krijgt. Door het proces van schep-ping, openbaring en verlossing heen, door dit ‘procederen’ (‘procedere’ – de Geest, die uitgaat van de vader en zoon) van de Geest groeit het menselijk geslacht in al zijn vertakkingen uit tot de ware mens.
Dit is het thema van de sociologie van Rosenstock-Huessy, die op twee pijlers is ge-fundeerd:
1. Het spreken: de Eerste Wereldoorlog heeft Rosenstock-Huessy geleerd, dat bot-singen tussen krachten, die elkander niet willen zien of opmerken vernietigend zijn. Zijn taalleer is daarop het antwoord. Deze maakt expliciet, hoe door spreken en luis-teren blinde krachten voor elkaar opengaan en aan elkaar veranderen. Rosenstock-Huessy verkent door welke grammaticale wendingen dat heengaat.
2. De noodzaak de lijnen tot Adam door te trekken. Met deze uitdrukking, die hij meermalen bezigt, bedoelt Rosenstock-Huessy, dat het verhaal van het oude en nieuwe testament ingebed zal moeten zijn in het verhaal van heel het menselijk ge-slacht. Als niet heel deze geschiedenis in zijn diversiteit te beluisteren is als Gods openbaring en menswording, dan hebben de verschillende traditie-lagen van het menselijk geslacht elkander niets te zeggen, laat staan van elkaar te leren en dan zijn botsingen onvermijdelijk. Dat is de reden dat Rosenstock-Huessy in zijn sociologisch werk een verslag geeft van en een doorzicht door heel de geschiedenis van de maat-schappijvormen van het menselijk geslacht.
Stam, rijk, school, volk
Meestal gaan sociologen die cultuurverschillen willen onderzoeken aan de slag met vragenlijsten. Door een inventarisatie van opinies en statistieken worden dan bepaal-de culturele dimensies helder, zoals het verschil in machtsafstand, het verschil tussen meer collectivistische en meer individualistische culturen, en dergelijke dingen meer. Rosenstock-Huessy daarentegen gaat op zoek naar de oorspronkelijke gebeurtenis-sen, die ten grondslag liggen aan onze huidige manier van leven en beleven. Zo komt hij tot een onderscheid in vier cultuurlagen: stam, rijk, Israël, Griekenland. Die gaan door de geschiedenis heen steeds verschillende verbindingen aan en werken op elkaar in. Maar toch komt in elk van deze vier een oorspronkelijk gebeuren tot uitdrukking en dit gebeuren wordt steeds opnieuw herbeleefd door de nu levende generatie. De zogenaamde eigenschappen, waarmee mensen bekleed zijn, zijn geen statische gege-vens. In deze eigenschappen wordt het oorspronkelijk gebeuren opnieuw voltrokken.
Een voorbeeld van een dergelijke eigenschap, die eigenlijk de na-voltrekking van een gebeuren is: Abraham wordt de vader van alle gelovigen genoemd. Hij draagt die titel, omdat hij zijn zoon ruimte geeft voor een eigen toekomst. De weigering om Izak te offeren is een weigering om de volgende generatie het stempel van de eigen idealen op te drukken, respectievelijk hem daar het slachtoffer van te laten worden. Izak wordt niet geofferd aan de idealen van Abraham, maar ‘gaat op’ tot God, d.w.z. Abraham laat hem vrij om op zijn eigen manier te beantwoorden aan Gods beloften. Een vader is daarom een bekeerde man: iemand die op het punt staat de volgende generatie zijn stempel op te drukken, maar op het beslissende moment terug treedt. Werkelijk vaderschap is dus niet een statische eigenschap, maar deze omkering ten aanzien van de volgende generatie. We zouden allemaal de generatie na ons wel wil-len vormen naar ons beeld, maar schrikken op het beslissende moment terug van het mogelijk geweld, dat daarin besloten ligt én laten de volgende generatie vrij om een eigen antwoord te geven op de uitdagingen, waar ook wij voor stonden. Vaderschap wordt zo een proces: je beeld willen overdragen – schrikken – terugtreden – vrijlaten. Het is een herhaling van het (niet) offeren van Izak.
We geven een korte omschrijving van de genoemde vier cultuurlagen:
1. De stam is daardoor gekenmerkt, dat de nu levende generatie zich laat aanspreken door het voorgeslacht. De doden begraven en hun naam eren betekent hun gezag er-kennen. Sterker, dat gezag werd er door harde initiatie rituelen ‘ingeramd’. In gezin en familierelaties leeft nog steeds het erfgoed van stam en clan door, maar ook in andere vormen van traditie overdracht. Wie ergens bij wil ‘horen’, moet leren luiste-ren en een prijs betalen om lid te zijn.
2. Het Rijk heeft niet naar het verleden geluisterd, maar naar het cyclische heden van de sterrenhemel. Aan de sterrenhemel was af te lezen, wanneer de overstroming in Egypte zou komen en de sterrenhemel maakte communicatie mogelijk over afstanden van duizenden kilometers, namelijk door het ritme van de seizoenen, de feesten, de herendiensten gezamenlijk aan de stand van de sterren af te lezen.
3. De Griekse stadstaten hebben een compromis gesloten tussen rijk en stam. Zij gin-gen aan landbouw doen en bouwden tempels, maar bleven niettemin heroën vereren. De originele bijdrage van de Grieken, die door hun vele reizen overzicht hadden over een veelheid van stadstaten en verschillende rechtsorden ligt in deze ‘beschouwelijk-heid’. Zo destilleerden de Grieken algemene ideeën en verklaringen uit het gebeuren. Bij Homerus en de tragedies komt voor het eerst het ‘publiek’ tot aanzijn. Bestaan in de gemoedstoestand van ‘publiek’ betekent tot op de huidige dag innerlijk geroerd kunnen worden door het lot van andere mensen tijdens een voorstelling of bij het lezen van een boek. In de echte werkelijkheid kom je diezelfde mensen (meestal ge-lukkig) niet tegen. Het is een beschouwen en medeleven in de pauzes van het leven. Die veranderen de koers van het leven niet, maar maken medeleven mogelijk on-danks het harde lot, dat overigens hard blijft.
4. In Israël is voor het eerst een volk tot aanzijn geroepen. De term ‘volk’ is door mis-bruik van de nazi’s besmet geraakt met nationalisme. ‘Volk’ betekent van oorsprong: de gewone mensen, het volk, dat bij de Sinaï Gods geboden hoort of het ‘populus christianus’, het kerkvolk. Hier – bij Israël – is er voor het eerst een volk gericht op een toekomst voorbij de ideologieën en machten van het heden. Mensen blazen zich-zelf niet meer op, maar weten ervan, dat God groter is dan elke bestaande rechtsorde, luisteren naar de geboden, en zijn op zoek naar de nog komende gerechtigheid, zodat zij zichzelf niet hoeven te rechtvaardigen maar hun gebreken onder ogen kunnen zien. Wie dat doet kan oprecht worden, zich richten op een voleinding, die groter is dan eigen bestaan. Hoe klein dit volk Israël ook is, de bijdrage van Israël is even ori-gineel en wellicht is nog te weinig onderzocht, hoe reeds in de oudheid dit geluid ook door andere volken gehoord is. In de visie van Rosenstock-Huessy ligt het daarom voor de hand, dat het lettertekenschrift niet door de Phoeniciërs, maar door Mozes uitgevonden is, omdat hij voor een dilemma stond: er moest een geschreven wet zijn, maar het schrift van de hieroglyfen was onbruikbaar omdat daarmee de Egyptische goden weer tot leven geroepen zouden worden. In het antiklerikaal gestemde onder-zoek naar de oudheid in de 19e eeuw was dit natuurlijk een onacceptabele hypothese.
Al deze verworvenheden impliceren eigenschappen, waarmee mensen in de loop van de geschiedenis ‘bekleed’ zijn. Wie als een knipmes buigt voor de baas, omdat die hoger staat in de hiërarchie van het bedrijf, is nog niet geheel vrij van Egypte (waarin het woord hiërarchie overigens zijn oorsprong heeft: heilige orde). Wie het lef (niet voor niets een Hebreeuws woord!) heeft tegenover zijn superieuren vrijuit te spreken over fout beleid en onrecht, heeft ipso facto deel aan de geest van Israël en wordt oprecht zoals Israël oprecht was. Enzovoort.
Christus als heer der tijden
Dat Christus nu het centrum mag heten van de wereldgeschiedenis heeft daarmee te maken, dat hij als woord door God gesproken deze vier traditiestromen omwendt tot elkaar. Hij maakt ze gevoelig voor de slachtoffers, die ze maken door in hun koers te volharden. Om met de brief aan de Efeziërs te spreken, hij heeft de tussenmuur weg-gebroken tussen Israël en de naties, stammen en rijken. Geen van deze vier vormen van leven kon zich namelijk innerlijk openen voor de andere. Iedere levensvorm bleef besloten in zijn eenzijdigheid. Ook Israël dat voorbij kijkt aan alle vaste vor-men en oprechtheid zoekt, moest toch in de liturgie en in de stam Juda en in de 613 geboden van de wet op de een of andere manier ook zelf vaste vorm aannemen, om op deze wereld voet aan de grond te krijgen. Wat Christus aan deze vormen toevoegt is het vermogen om tijdig te stoppen en anders te kunnen: zichzelf ontledigen en voorbij aan zichzelf – wellicht pas in het volgende geslacht – leven. Vanaf nu wordt een vertolking mogelijk van de verworvenheden van het ene tijdperk in de vormen van het volgende tijdperk.
Bij een dergelijke visie op de geschiedenis dienen zich natuurlijk veel vragen aan: wordt Christus niet per definitie boven de geschiedenis verheven als wij hem aandui-den als ‘heer der tijden’? Kan de cruciale positie van Christus in de geschiedenis recht doen aan de bijdragen van andere godsdiensten? Rosenstock-Huessy is er naar op zoek, wanneer nieuwe eigenschappen in de geschiedenis voor het eerst expliciet ge-worden zijn. Kunnen ophouden, ontlediging, en voorbij eigen leven aan anderen overlaten, wat zij ervan meenemen, is een eigenschap die cruciaal is voor echte ont-moeting. In elke echte ontmoeting zit een stuk sterven aan je zelf. Om het lapidair te zeggen: het kruis wordt een kruispunt van tradities. Dat was er voordien niet. Althans niet expliciet. Het zijn de ontlediging en de dood, die het mogelijk maken te horen wat een ander te zeggen heeft. Maar opnieuw kan men zich dan natuurlijk afvragen, hoe specifiek christelijk dat is en wat mogelijk ook in andere tradities daar al van aanwezig is in initiële of rudimentaire vorm. Dat zijn spannende vragen, die onze discussies op deze cursus natuurlijk ook niet definitief konden beantwoorden.
Dit is het eerste deel van twee bijdragen.
Reinier Gosker, Otto Kroesen, Henk van Olst