Trümmerarbeit (Goethe in Weimar)
TRÜMMERARBEIT (Goethe in Weimar)
Rijdend over de Oost-Duitse autobanen had ik alle tijd om na te denken. Toen de muur in 1989 werd doorbroken, bedwong ook ik mijn tranen niet. Ik gunde deze Duitsers een leven in vrijheid en welvaart die al hun landgenoten net als ik al lang genoten, en voelde mij niet gerechtigd om in het kader van een hoger idee van de geschiedenis en zijn gerechtigheid dit hun nog langer te onthouden. Maar, zoals George Steiner schrijft, van teveel nadenken word je treu-rig. En wat was het anders dan dat ik, rijdend tusen Eisenach, Erfurt, Weimar en Dresden, om later door te steken naar Rotheburg en het Tübingen van Hölderlin, eigenlijk een treurig Wintermärchen reisde: een bedevaart hoe de Verlichting ons verloren is gegaan. Een reis dus om twintig jaar na de val van de muur Trümmerarbeit te verrichten. Want er is ons door de val van de muur wel iets ‘abhanden gekommen’.
I
De breuk van 1989, het sterkst verbeeld in het ontluisterende einde van de Ceaucescu’s met kerstavond, betekende eigenlijk het einde van mijn geloof in de politiek als een instrument tot rechtvaardigheid. Ik ben hierin niet de enige. De val van Oost-Europa was meer dan het (terechte) einde van een niet langer houdbare dictatuur. Het was ook het deficit van de hoop van de Verlichting om een maatschappij te kunnen inrichten op grond van evidente en natuurlijke maatstaven aangaande de mens. Om met het Duitse idealisme te spreken: vrijheid als inzicht in noodzakelijkheid. Wie de ‘socialistische landen’ niet als een historische uitdrukking van deze hoop kan zien, dus wie niet de lijn ziet die er loopt van 1789 naar 1917, van Hegel naar Lenin, maar ze alleen beschouwt als een onmenselijk regiem dat losstaat van de Verlichting, blijft toch het antwoord schuldig op de vraag waardoor deze landen ooit zijn ontstaan (SU) of zich onder dwang hebben kunnen profileren (zoals de DDR). Hun einde moet dan ook misschien wel niet zozeer als de definitieve overwinning van de Verlichting, als wel als haar eigenlijke nederlaag worden gezien. Een nederlaag die niet alleen het ‘communisme’ raakt maar heel links, en elke politiek die iets als de inrichting van een ‘rechtvaardige sa-menleving’ nastreeft of een in wezen positief menbeeld heeft.
1989 raakt ons allemaal, tot in het bot, omdat de anti-communistische bewering dat het hoogste goed van de mens zijn vrijheid is, het heeft gewonnen. Een bewering die zeer reëel aan de hand van het onderdrukkende communisme was te ontwikkelen, maar zeker tot een onhoudbare macht werd toen deze vrijheid zich nog eens vermengde met economische welvaart. Wie zou daar in Slovenië, in Letland of in Rotterdam niet voor zwichten? Toch is het goedkoop (en cynisch) om te beweren dat het verlangen naar welvaart het eigenlijke échec van het socialisme heeft veroorzaakt. 1989 betekende, vermoed ik, voor alles de afrekening met het idealisme om een nieuwe mens te creëren, om kortom de mens te modelleren naar Gods (of iemand anders) beeld. Daar is veel over te zeggen. Maar toch wel schokkend vond ik wat dit betreft mijn ontmoeting in Weimar met Goethe (1749-1832).
II
Het zijn met name de allang vervlogen voetstappen van Goethe waarvan de keien in Weimar spreken, bijvoorbeeld van die keren dat hij op weg was naar Charlotte von Stein, een (getrouwde) hofdame van Anna Amalia von Sachsen-Weimar-Eisenach. Zij was het liefje van Goethe in zijn eerste periode in Weimar, toen hij nog woonde in het Gartenhaus aan de rand van de stad, in de buurt van de kabbelende Ilm. Thomas Mann, die zich niet geheel ten on-rechte voor een tweede Goethe hield, publiceerde in 1939 Lotte in Weimar, een roman over de (fictieve) ontmoeting tussen de oude Goethe en Frau von Stein in zijn koets, op zijn uitdrukkelijk verzoek nog eenmaal gearrangeerd. Die koets staat nog steeds te bewonderen in het Goethehaus: het reusachtige gele huis ‘am Frauenplan’ waar Geheimrat Goethe, inmiddels opgeklommen tot een man van stand, later met zijn vrouw Christiane Vulpius woonde, en na haar dood nog zestien jaar alleen, terwijl haar kamers steeds meer met antieke voorwerpen werden volgestouwd. Tussen die twee huizen in lag immers zijn Italienische Reise (1786-1788). Ook Goethe is op een dag het bekrompen Weimar uitgevlucht, op zoek naar vrijheid aan de andere kant van de Alpen. Maar hij kwam terug, met koffers vol.
Alles rondom Goethe heeft iets van een betovering. De rozen bij het Gartenhaus, de appelbomen in de tuin… In het verhaal Schwere Stunde heeft Thomas Mann het lijden verwoord van Schiller, de zelfbewuste, van vrijheidsdrang bezeten, revolutionaire dichter, die aanvankelijk hoger werd geacht dan Goethe, maar die achter zijn bureau moet erkennen dat hij zijn kunst met veel ijver en moeite vervaardigt, dus kunst als handwerk produceert. Terwijl zijn vriend Goethe… zíjn pen heeft iets van een toverstaf. Inmiddels staat niet Schiller, de activist, bovenop de duitse Olympus, maar hij, de tovenaar. Toen ik na de bezichtiging van Goethes huis nog wat rondliep in de tuin en aan een vrouw vroeg of zij het ook interessant vond, werd zoveel nonachalance haar te veel: met tranen in haar ogen vertelde ze hoe vandaag haar droom was uitgekomen om ooit het huis van Goethe te bezichtigen. Wie aan Goethe komt, komt aan Duitsland. De tover mag niet worden doorbroken.
Toch was ik blij dat ik ook weer buiten stond. Opeens begreep ik binnen dat die antieke beelden en andere voorwer-pen waar het huis mee volstaat, allemaal keurige… afgietsels zijn. Goethe begon zijn leven in Weimar met als liefje niet de hertogin, maar één van haar hofdames – dat is, met alle respect, toch al een vorm van kitsch. Maar hij eindig-de in een huis zonder vrouw met enkel replica’s. Salve! roept de deurmat je toe. Je betreedt een groot burgermans-huis waar alles spreekt van kennis, sagen, mythen, goede smaak, verfijning – maar hoeveel stilering kan een mens verdragen?
III
In zijn onvoltooid gebleven studie De groote dichters geeft Herman Gorter een ‘historisch-materialistische’ verklaring van wie hij beschouwt als de grote literatoren ter wereld. De allergrootsten, zoals Homerus, Aeschylus, Dante en Shakespeare, waren vertolkers van een opkomende klasse waarmee zij in verbinding stonden. Het lot nu van Goethe was dat de Duitse burgerij in zijn dagen zo klein was, dat hij, net als Vergilius of Vondel (!), nooit verder is gekomen dan de tweede rang. Goethe, met zijn enorm talent, zat als het ware gevangen tussen de Franse revolutionaire filo-sofen die hem intellectueel voedden en de Duitse vorsten in wier dienst hij trad, en die hem dwongen tot compromis-sen en onderhorigheid. Dit heeft zijn ‘poëzie’ iets geconstrueerds en louter ‘geestelijks’ gegeven. Daarentegen: (je herkent hier de late Gorter van het ‘spontane marxisme’): “Poëzie evenwel, de groote, heeft dit met de liefde gemeen, dat zij uit het onbewuste, d.i. van het hart, voert naar het bewuste. Dat zij komt van onder op, niet andersom. De Duitsche poëzie van Herder, Goethe, Schiller ging, door de klasseverhoudingen waarin deze dichters leefden, den omgekeerden, den tegennatuurlijken weg. Den weg van den geest naar het lichaam, van de alleen geestelijk verlichten naar het volk. Ja, soms zelfs van de despoten naar het volk. (Dit vertoonde zich reeds van het begin af. Men wilde een Duitsche literatuur scheppen.) Daardoor spreekt deze poëzie ook in al haar vormen ‘von oben herab.’ Zij spreekt niet vanzelf de taal van het hart, van het volk. Zij spreekt als het ware in sentenzen.” (HG, Verzamelde Werken VII, 365 vv.) Hierbij ziet Gorter echter ook een verschil tussen Schiller en Goethe, wat hem grappig genoeg brengt in de buurt van Thomas Mann. Schiller, zo zegt Gorter, wilde veel meer vechten voor de ‘lichamelijke vrijheid’ dan Goethe. Daardoor lijdt zijn werk meer aan de spaning tussen wat hij als burger wilde en onder de nog feodale verhoudingen kon. “Dit geeft hem het holle en rhetorische, …” Goethe daarentegen verbond zich aan de adel, wat in die dagen de enige reële mogelijkheid was. “… terwijl bij Goethe het lichte, dunne, oppervlakkige overheerst.” Was Schiller moreel de sterkste, Goethe was het esthetisch. Maar écht groot heeft hij nooit kunnen worden omdat zijn positie hem dwong tot een zekere, je zou haast zeggen: ‘innere Emigration’.
Je kunt je natuurlijk afvragen of juist dit gesublimeerde Goethe niet tot zijn hoge kunst gebracht heeft (zie het prachti-ge Wahlverwandschaften en het thema van de spiegeling van de liefde), en of een bepaalde mate innerlijke emigratie niet altijd voorwaarde is voor een kunstenaar. Toch zegt Gorter (die hier eigenlijk als vele anderen wijst op de tragiek van Duitsland vanaf de 17e eeuw in de kiem te zijn gesmoord) een zeer opvallend ding: alleen in zijn ‘liedjes’, waarin hij inkeert tot zichzelf (zoals “Über alle Gipfeln ist Ruh” en “Ich ging im Walde”) vindt Goethe zijn originele stem en volmaakte schoonheid. Maar afgezien van Faust, dat alleen in de verte aan Hamler herinnert, zijn zijn toneelstukken, dichtwerken en romans allen gebaseerd op nabootsing (Homerus, Sophocles, Shakespeare, de Latijnse dichters en de Engelse en Franse sentimentele romans). Nabootsingen! Daar hebben we het weer. De bourgeois kan er niet ge-noeg van krijgen…
IV
Je rijdt in de auto, en gaat van associatie naar associatie. Goethe, Weimar, DDR – eigenlijk één grote onderneming van de Verlichting om een mens te modelleren, om een mens te sublimeren, ja, om als burger God zelf na te bootsen in de beschaving van een mensenkind. Die mens die zich vrij en universeel ontwikkelt tot een ‘zelfstandige persoon-lijkheid’ – is die niet goddeloos? Is juist díe mens geen vorm van kitsch, gedoemd tot replica? Marxisten hadden niet méér Tolstoi en de Bergrede moeten lezen, maar juist minder. Meer Dostojevski, Paulus en de Psalmen.
Ik was blij om bij Goethe thuis tussen de vogels en de cupido’s toch nog een copie van een schilderij van Luther te ontwaren. We hebben na 1989 ook wat gewonnen.
Wessel ten Boom