God is een interventie en niet de oorzaak van alles

logoIdW

  1. In zijn Gods linker- en rechter hand: Miskotte en de voorzienigheid (2) (IdW 49/12) breidt Willem Marten Dekker het antropomorfe spreken over Gods rechterhand in de bijbel uit met het spreken over de linkerhand van God dat niet in de bijbel te vinden is. Dat verbaast mij omdat volgens mij deze consequentie van de mensvormige beeldspraak niet geboden is. Waarom zou God in alle opzichten mensvormig moeten zijn? Alle antropomorfie ten spijt, God is God en geen mens.

            Maar voor Dekker is er wel degelijk een reden waarom wij ook van Gods linkerhand moeten spreken. Want God is de oorzaak van alles en dus is het noodzakelijk ook wat niet bij zijn goedheid past op de een of andere manier aan hem toe te schrijven. Waar het in de bijbel uitsluitend gaat over Gods bevrijdend handelen, over zijn rechterhand dus, dwingt de gedachte van zijn al-oorzakelijkheid ons nu ook alles, wat er in de wereld met dit bevrijdend handelen in strijd is in de theologie een plaats te geven. In een eerder artikel ‘Niet erachter en nog minder erbuiten, maar erboven en erin’ (IdW 49/5) brengt Dekker de verhouding tussen Gods rechter- en Gods linkerhand dogmatisch op de noemer van de verhouding tussen ‘de Schepper en de Verbondsgod’. Alleen zo’n theologie ‘kan de complexiteit van de werkelijkheid aan.’

            Nu is de werkelijkheid ongetwijfeld hoogst complex maar het is voor mij de vraag of die complexiteit op de manier waarop Dekker dat doet in de Godsleer kan worden ingeschreven. Dat is zeker christelijke theologie maar het is geen bijbelse theologie. Want een theologie die schepping associeert met wat de Bevrijder-god vreemd is heeft een klap van de Griekse filosofie meegekregen die haar ‘vanaf den beginne’ op het verkeerde spoor gezet heeft van een God die de oorsprong is van alles wat bestaat en gebeurt en die oorsprong vervolgens bijbels inkleurt als schepping. Maar bijbels is die voorstelling van God als de schepper van alles niet, integendeel. Het scheppingsverhaal in Gen. 1 is niet minder dan het verhaal van Exodus een bevrijdingsverhaal. God intervenieert in het tohoewabohoe van de reëel bestaande wereld om zijn volk, zijn mensheid daaruit te bevrijden. Het is een verhaal dat aan het begin van een bijbelse theologie moet staan, het verhaal om mee te beginnen, zoals mijn vriend René Süss het ooit trefzeker formuleerde. Maar het verhaal van het begin van alles hoort in een bijbels theologie niet thuis.

  1. God is een interventie in de wereld, van begin tot eind, vanaf het scheppingsverhaal, via het verhaal van der verlossing uit de slavernij tot en met het rijk van vrede en gerechtigheid dat komt. Ook het licht van de Messias valt in een duistere wereld. Het zijn gebeurtenissen die in de ‘tussentijd’ waarin wij leven alleen maar beleden kunnen worden: credo, wij geloven. Te zien vallen op z’n best gelijkenissen. Wij geloven dat God de schepper is van hemel en aarde. Dat is ook een uitspraak over de reëel bestaande wereld: te geloven dat deze ondanks alles wat daartegen spreekt ‘goed’ is, dat wil zeggen: geschikt voor bevrijding, de ‘externe’ grond voor het verbond. Zo goed als de exodus (die in het christelijk Credo smartelijk ontbreekt) over de reëel bestaande wereld zegt dat daar en nergens anders de bevrijdingsbewegingen plaatsvinden. En wij mogen ook geloven dat het rijk dat komt zijn licht vooruit werpt: een voorsmaak van het uiteindelijke ‘God (déze God) is alles in allen’ is. De tijd kent zijn messiaanse momenten. Geloven wij.

            Deze interventies zijn aanvallen op het bestaande. God is een interventie betekent concreet: God is met de reëel bestaande wereld in strijd. Hij is niet een algemene, alomvattende God. Hij is de God die partij kiest, partij voor de verworpenen der aarde. Het woord ‘god’ is algemeen gesproken niet meer dan een functie. De God van de bijbel vervult die functie op zijn eigen,  ongekende wijze: als de NAAM die zichzelf openbaart in het ‘Ik ben de NAAM, jullie God die jullie hebt uitgeleid uit het land Egypte, het slavenhuis’ (Ex. 20, 2). Van dit bijzondere gaan wij naar het algemene. Dekker verwijst naar deze bijbelse grondregel maar legt deze zo uit dat onder het algemene verstaan wordt wat buiten de bijbel een eigen werkelijkheid toekomt. Terwijl bijbels gesproken het algemene is wat zich naar het bijzondere richten moet: de verlossing uit de slavernij algemeen geworden. Dat is de enige manier waarop gezegd kan worden: deze God, de NAAM dus ‘alles in allen’. ‘Alles’ is een eschatologische categorie.

  1. De NAAM is niet de oorzaak van alles. Dat is Griekse filosofie. Wie de bijbel in zijn particulariteit ernstig durft nemen schrijft alles wat er in de wereld verkeerd is niet toe aan de NAAM maar engageert zich in zijn ‘Verbond tegen het Lot’. Hij of zij neemt deel aan de geschiedenis als de dissident die met die verkeerde wereld niet akkoord gaat maar zich ertegen verzet. Zij of hij gelooft niet in het Lot en al die goden die zich als varianten van het Lot manifesteren. Hij of zij vertrouwt op de NAAM die beloofd heeft met zijn volk mee te gaan en hen in de algemene geschiedenis steeds weer een uitweg te bieden. Daarom hoeven zij niet te berusten – God heeft het zo gewild – maar mogen zij de NAAM aanroepen: vanwaar zal mijn hulp komen? Mijn hulp is bij de NAAM, de Maker van hemel en aarde.’ (Ps. 121, 1-2)

            Wil dat nu zeggen dat de bijbel het vertrouwen op de NAAM vereenvoudigt tot een onwrikbaar geloof dat door niets en niemand uit het veld geslagen kan worden? Voor wie gelooft dat de NAAM met zijn volk meegaat, kan het de vraag worden of deze dat inderdaad (nog) doet. Dat is een heel andere vraag dan die wordt opgeroepen door een theologie die het kwaad in de wereld moet rijmen met een God die als onbewogen beweger alles beweegt. Het is het probleem van Gods onmacht die niet meer rijmt met de belofte van de NAAM zijn volk uit de nood te redden. Alleen in dat verband kan het in de bijbel de vraag naar het waarom van het kwaad gesteld worden. Het is het kwaad dat Israël overkomt en het doet uitroepen: waarom, God die belooft heeft Immanuel, God-met-ons te zijn, grijp je niet in? Op het kwaad in het algemeen heeft de bijbel geen antwoord. Het scheppingsverhaal waarin de aarde onder de hemel eenvoudig (simplex cognitio) goed is, biedt geen verklaring voor de dubbelzinnigheid van het ecosysteem (goed-en-kwaad, zege en catastrofe). Dat wij dat onder het mom van ‘schepping’ zouden moeten ‘bewaren’ is bijbels-theologisch onzin. Wat ons te doen staat is, zover het in ons vermogen ligt, ervoor te zorgen dat het ecosysteem gelijkenis vertoont met de schepping van Gen. 1: een milieu waarin de mens zijn plaats weet.

  1. Dit probleem van de onmacht van de NAAM wordt toegespitst het thema van het boek Job. De, zoals Dekker het noemt, ‘huiveringwekkende deal tussen God en de Satan’ is een literaire constructie. De NAAM is niet meer bij machte in het werelds gebeuren te interveniëren. Hij moet zich door de satan laten informeren hoe het op de aarde toegaat en kan daarop niet meer doen dan de satan te wijzen op zijn knecht Job. Vervolgens hangt het van de trouw van Job af, of de NAAM op aarde nog gezegend wordt. Daarom moet hij lijden onder de afwezigheid van de NAAM om zo de NAAM te eren, ook als dat ‘voor niets’ lijkt te zijn: de ware èbèd JHWH.
  2. Een theologie die God ziet als de oorzaak van alles moet noodgedwongen ook het kwaad in de wereld ‘bejahen’. God wil het zo. Dat is de strekking van Dekkers artikel: ‘Gods handelen is zoiets als de samenwerking van linker- en rechterhand, van vloek en zegen, van oordeel en genade’. Niet toevallig doet hij dat met behulp van Hegels’ notie van de ‘Aufhebung’ waarin alles goed komt: het kwaad wordt niet eenduidig genegeerd maar wordt ‘op een hoger plan’ gebracht. Zo kan Dekker toch het zicht open houden op ‘het Rijk Gods, waarin Hij zal zijn alles in allen’. Maar de neiging om voor het kwaad een verklaring te vinden blijft: hoe duiden wij de watersnoodramp van 1953, hoe de corona-pandemie anno 2021?

Anders Karl Barth. In zijn scheppingsleer is het kwaad een ‘Fremdkörper’. Het kwaad in de wereld wordt niet in Hegelse zin ‘opgeheven’. Het kwaad is het ‘Nichtige’ dat op geen enkele manier spoort met de ‘goede natuur van Gods creatuur’, waartegen de NAAM en in zijn spoor ook wij alleen maar ‘Nee’ kunnen zeggen. Niet alles mogen wij aan de NAAM toeschrijven, niet het tohoewabohoe (het ‘Nichtige’) waaruit God Israël/mensheid bevrijd heeft. God is een interventie en daar hoeven wij niets aan toe of af te doen.

Dick Boer

D. Boer was predikant en docent voor de geschiedenis van de theologie in de 19e en 20e eeuw aan de Universiteit van Amsterdam

In de Waagschaal, jaargang 50, nr 2. 6 februari 2021