Genderdysforie en een zoekende gemeente

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Op een avond in januari 2023, ruim een jaar geleden, begint een morele zoektocht van een christelijke gemeente. Met een mailtje aan ondergetekende, van een jonge vrouw op zoek naar een kerk om zich bij aan te sluiten. Ze is zich aan het oriënteren, onze gemeente lijkt een goede kandidaat. Alleen, zo schrijft ze, ‘heb ik nog wat vragen over de standpunten die jullie hebben; bijvoorbeeld over de LHBTI.’ In wat volgt schets ik het proces van morele bezinning dat in deze gemeente op gang is gekomen, met enkele kruispunten die daarbij zijn gepasseerd. Een proeve van theologie onderweg.

Zelfhaat

Op de mail volgt een kennismakingsgesprek, waarin het verhaal van deze jonge vrouw op hoofdlijnen duidelijk wordt. Het is het verhaal waar we in Nederland sinds enkele jaren vertrouwd mee raken. Als jongen geboren, een ongrijpbare verhouding tot zichzelf, en dan gaandeweg de bewustwording van het ondenkbare: maar ik voel mij meisje, ik heb een drang in mij om een vrouwelijke rol te vervullen en ik wil zo graag gewoon als vrouw gezien worden, zoals ik mij ook voel. Bij de kerkelijke gemeente waar ze destijds lid van is, zo’n vijftien jaar geleden, is er nog geen kennis van zaken. Na veel bezinning komt de kerkenraad tot de conclusie dat de wens tot transitie niet door iedereen goedgekeurd kan worden. Er is volgens een deel van de kerkenraad sprake van een verkeerde, zondige neiging die net als andere verkeerde neigingen onderdrukt zal moeten worden. Het leidt tot een duistere periode van zelfhaat en emotionele vervreemding van de werkelijkheid. Ook thuis is het zwaar, maar de banden blijken sterk genoeg. Met de kerkelijke gemeente loopt het uiteindelijk echter spaak. De zelfhaat wordt ondraaglijk en suïcide is niet ver weg. De wanhoop nabij is transitie het laatste redmiddel. Nu, jaren later, is het transitietraject bijna voltooid. Wie niet anders weet ontmoet een jonge vrouw. Na jaren van herstel, verwerking, therapie en rouw keert ze terug in het gewone leven. Haar volgende stap is de weg naar een nieuwe gemeente. Ze weet dat het onderwerp sinds de ‘Nashvilleverklaring’ gevoelig ligt. Ze heeft zelf ook moeite met wat ze ervaart als genderideologie. Maar tegelijk weet ze dat het monster van haar dysforie alleen getemd kon worden door transitie. En ze verlangt naar de kerk.

Lid worden

De toelichting op het kennismakingsgesprek in de kerkenraad is dit keer een stuk uitgebreider dan normaal. Per mail worden de broeders voorafgaand aan de vergadering al op de hoogte gebracht van de situatie. Een nieuwe kwestie, die nog niet eerder heeft gespeeld. Hoe gaan we ermee om? Hier naderen we een eerste theologisch kruispunt. Wat heeft prioriteit: lidmaatschap of ethische bezinning? We hebben nog geen idee ‘wat we ervan vinden’, maar de vraag om lidmaatschap is nu. Kan iemand al lid worden als de kerkenraad nog niet tot een ethisch standpunt is gekomen? Halen we dan niet zomaar ondoordacht ‘de genderideologie’ in huis? Worden we dan opeens een regenboogkerk? Toch besluiten we dat lidmaatschap vóór gaat. Wanneer iemand gelooft in Jezus Christus en belijdt haar weg te willen gaan in navolging van Hem, dan is dat voor nu voldoende. We kunnen haar niet laten wachten tot we alles op een rijtje hebben, maar zullen onze bezinning verder samen met haar moeten vormgeven. Zij heeft ervaringskennis. We moeten erop vertrouwen dat de Geest ons niet exclusief, maar inclusief haar inbreng verder wil leiden. Ze is bereid om constructief mee te denken en zal niet omvallen wanneer mocht blijken dat sommige gemeenteleden toch moeite hebben met transitie. Maar ze heeft wel een volmondig ‘ja’ nodig op de vraag naar haar lidmaatschap. Zonder die veiligheid en rugdekking gaat het niet. We besluiten haar welkom te heten en daarbij (uiteraard met haar toestemming) naar de gemeente te benoemen dat ze als jongen geboren is, maar vanwege haar genderdysforie een transitie heeft ondergaan. Ook zeggen we toe dat de kerkenraad zich zal bezinnen en een gemeenteavond zal beleggen. De gemeente reageert warm en meelevend. Bij het koffiedrinken is er volop belangstelling. Naderhand blijkt dat er zoals verwacht ook gefronste wenkbrauwen zijn. Op persoonlijk niveau gunt iedereen haar het allerbeste. Maar of de transitie die ze heeft ondergaan Bijbels verantwoord is? ‘Dan heeft God zich toen Hij haar schiep blijkbaar vergist?’

Latente ethiek

Zo wordt een latente gemeente-ethiek geactiveerd en wordt zichtbaar welke morele uitgangspunten en gedachten er zoal rondwaren in een christelijke gemeente, in een neoliberale samenleving. In de weken die volgen komen in de wandelgangen allerlei gezichtspunten voorbij: ‘We mogen niet oordelen, dus transgenders zijn hoe dan ook welkom’. ‘Bij Jezus waren zondaars welkom, dus dan moeten wij dat ook doen’. ‘Zelf sta ik er wel voor open, maar omdat je christen bent moet je ook durven zeggen wat er in de Bijbel staat’. ‘Ik vind het lastig, want aan de ene kant moet je iedereen liefhebben, maar aan de andere kant moet je toch ook grenzen trekken’. ‘Ik vind dat er teveel aandacht voor is, dat brengt onze jongeren alleen maar in verwarring: accepteer haar gewoon en doe er verder niet moeilijk over’. Soortgelijke argumenten komen ook naar voren wanneer de kerkenraad twee extra vergaderingen de tijd neemt voor bezinning. Vooral de gedachte dat we ‘niet mogen oordelen’ plaatst ons op een tweede kruispunt. Wat is hiermee eigenlijk bedoeld? Betekent het dat we niets mogen afwijzen en dat het, ook als transitie een toegeven aan verkeerde neigingen zou zijn, onze taak is de persoon desondanks te blijven aanvaarden? Of zelfs dat we ons geen mening moeten willen vormen? Dat laatste kan toch eigenlijk niet bedoeld zijn, concluderen we gaandeweg. We zien inderdaad dat zondaars welkom zijn bij Jezus, maar ze komen tot Hem via een weg van bekering. Als transitie zonde is, moet het dus gaan om bekering. Is het dat niet, dan zijn we geroepen tot volmondige steun en schieten we tekort als we iemand slechts ‘accepteren’ terwijl de onuitgesproken visie blijft dat iemand ‘eigenlijk’ toegeeft aan verkeerde neigingen. Een relativistische uitleg van het ‘oordeel niet’ helpt ons dus niet verder. In plaats daarvan zal het erop aankomen om goed en juist te oordelen: wat is genderdysforie nu precies? Het is een tegenovergestelde van euforie: maar hoe ontstaat zoiets? Welke biologische, psychologische, sociologische en wellicht ook ideologische factoren spelen hierbij een rol? En hoe kunnen we vervolgens onderscheiden welke omgang hiermee naar de liefde en naar de wil van God is? Gaandeweg de bespreking begint het gevoelen wat te trechteren, maar er blijven ook open vragen waar we nog geen eensgezind antwoord op kunnen geven.

Liefde voor de vijand

Over vier punten worden we het eens. In de eerste plaats: de ene genderdysforie is de andere niet. Vaak gaat het om een volgens ons daadwerkelijk duurzame psychische aandoening. Tegelijkertijd sluiten we niet uit dat er ook dysforie is die wordt opgedrongen door een genderideologie die doet voorkomen dat grenzen niet bestaan. Daar willen we tegen waken. We constateren een spanning tussen het activistische imago van de LHBTIQ-beweging, die weerstand oproept, en de erkenning die we onze nieuwe zuster met haar lijden als persoon voluit willen geven. Haar eigen moeite met ‘genderideologie’ heeft ons ruimte gegeven om ons rustig te kunnen bezinnen.

Ten tweede: het onderscheid tussen schepping als normale orde, en gebrokenheid als realiteit van verstoring. Het verschil tussen man en vrouw is volgens ons als normale orde in de schepping gelegd, net zo goed als het verschil tussen dag en nacht, water en land. Even normaal als dat we kunnen zien, lopen, horen, erotisch ervaren, enzovoorts, wanneer ons lichaam goed functioneert in verbondenheid met onze psyche. Maar alles kan kapot, of veranderen: we kunnen blind zijn, een been breken, een erfelijke aandoening bij ons dragen. Of anders geaard zijn. De normale harmonie tussen gender (de ervaring) en geslacht (het fysieke) kan blijkbaar verstoord raken. Als genderdysforie een vergissing van God is, dan zijn blindheid, doofheid en kaalheid dat net zo goed. Als we dat niet voor onze rekening nemen, moeten we het lokaliseren als een van de vele mogelijke (ernstige) aandoeningen. De vrouw in kwestie stemt hier ook mee in: als geen ander weet ze dat het geen keuze is en dat ze het niemand toewenst.

Verder heeft de casus ons geholpen in het besef hoeveel medische techniek we eigenlijk zónder doordenking gebruiken. Van orgaantransplantaties tot medicatie voor depressie, we zijn het vanzelfsprekend gaan vinden. Maar hoever kunnen we gaan? Mag alles wat kan? We durven er niet zomaar antwoord op te geven en realiseren ons dat we niet deskundig zijn. Wel denken we te kunnen zeggen dat we de grenzen tussen man en vrouw die in de schepping liggen nooit helemaal zullen kunnen uitwissen of overbruggen. Niemand kan restloos van geslacht transformeren. Iemand wordt altijd: ‘man, komma’ en ‘vrouw, komma’. In de bijzin ligt het verleden en de fysieke grond. Het geloof in God de Schepper kan nuchterheid en realisme geven om te aanvaarden dat behandeling altijd slechts beperkt resultaat kan bieden. We zijn geen goden die onszelf volledig kunnen herscheppen. Maar wat we wel kunnen, in bescheidenheid, mag er zijn, ook al blijft de keuze voor transitie voor sommigen moeilijk te volgen, vanuit de gedachte dat een psychische aandoening niet lichamelijk aangevat zou moeten worden.

We zijn het erover eens dat de behoefte aan transitie niet het geschapen onderscheid tussen man en vrouw miskent, maar het juist onderstreept. Zonder verschil was de behoefte aan transitie er niet. Een scheppingstheologische ontologie die grenzen erkent kan het fenomeen van genderdysforie uiteindelijk beter duiden dan een materialisme of idealisme waarin grenzen slechts een sociaal construct zijn. Dat laatste zien we als gevaar en probleem van een activistische genderideologie.

Tot slot hebben we als roeping waargenomen om te werken aan liefde voor wat er achter de komma heeft gestaan en nog staat. Voor iemand met genderdysforie kan het heel moeilijk zijn om het oude zelf te erkennen, aanvaarden en omarmen. Elke erkenning voor het oude zelf ondermijnt potentieel de stabiliteit van het huidige zelf en is daarom geladen of zelfs bedreigend. Maar in de navolging van Christus geldt wellicht ook hier dat wie zichzelf wil behouden, zichzelf zal verliezen. Haat voor het oude zelf kan uiteindelijk geen rust geven, omdat het oude zelf levenslang present blijft, achter de komma. Waarschijnlijk kan uiteindelijk alleen liefde voor en aanvaarding van het oude zelf, hoe bedreigend ook, heling brengen, voor zover mogelijk. Hier ligt de pastorale roeping. Het is een technisch wonder dat het vandaag de dag mogelijk is om via transitie een nieuw zelf te ontvangen, wat zelfhaat kan verlichten. Maar het grote gebod van Jezus gaat daar nog bovenuit: heb je vijand lief. Ook als het je eigen lichaam is.

Praktisch gezien is het wijs om rekening te houden met verschillende ‘snelheden’. De persoon die het betreft is altijd een stuk vooruit in meningsvorming. De kerkenraad heeft een eigen intern proces van bezinning en kan daarin snel tot verdieping komen. In de gemeente zal het proces meer tijd in beslag nemen. Deze tijd moet ook gegund worden. In het voorjaar van 2024 staat met het oog hierop een gemeenteavond gepland.

Cees-Jan Smits

Ds. N.C. Smits is predikant (CGK) te Papendrecht

In de waagschaal, nr. 4, 30 maart 2024