Geesten (Lukas 8:26-39)
Geesten, boze geesten, demonen – geloven wij daar nog in? Bezetenheid – is dat beeldspraak? In de Middeleeuwen wemelt het van duivels en demonen; pas in de achttiende eeuw kwam aan het heksengeloof een einde (Oudewater!). De groeiende wetenschappen van mens en natuur hebben daaraan een einde gemaakt. Voor deze ‘verlichting’ kunnen wij dankbaar zijn: wij geloven in God en niet in ‘geesten’!
Deze ‘verlichting’ bemoeilijkt wel de lezing van de bijbel, in het bijzonder het Nieuwe Testament. Daar wemelt het van demonen en kwade geesten, ondanks de aanwezigheid van de Heilige Geest. Daarbij is van bezetenheid door kwade geesten niet alleen sprake bij psychische kwalen, maar ook bij ziekten in het algemeen. Jezus geneest zieken en werpt daarmee duivelen uit. Er is veelal sprake van kwade krachten, die de mens beheersen en die het roer hebben overgenomen. Dat heet met recht ‘bezetenheid’: een vreemde macht heerst over mij. Ons verhaal (de bezetene in het land der Gerasenen) wordt, met kleine variaties, in alle drie synoptische evangeliën verteld. Deze mens bij de graven wordt bezeten door levensverwoestende krachten. Hij leeft bij de doden, op het kerkhof, ver van de levenden, hij heeft zich van zijn kleren (zijn sociale verschijning) ontdaan, zijn kracht is verwoestend, hij is niet te temmen; er is een legioen aan levensbedreigende krachten in hem. De man wordt door Jezus genezen. Even indrukwekkend als zijn bezetenheid is zijn genezing: hij zit aan de voeten van Jezus, gekleed en wel bij zijn verstand, het liefst zou hij bij Jezus blijven. Maar dat hoeft niet; hij is genezen.
Heeft zulk demonengeloof ons nog iets te zeggen? Wij zullen niet gauw ons wetenschappelijk ‘geloof’ afvallen. Onze moderne kennis van de mens is vrucht van wetenschappelijk denken, dat wij ook mogen zien als een doorwerking van het evangelie. Maar hebben wij daarmee het vraagstuk van de ‘bezetenheid’ opgelost? Daarvoor is deze tekst te sprekend. Want ondanks alle wetenschap zijn deze teksten over de innerlijke verdeeldheid van de mens, over zijn onderworpenheid aan het kwaad en zijn verwoestende macht, over de vernielende kracht van een verkeerd gestemd innerlijk, te sprekend. Ondanks alle ‘verlichting’ is er in het moderne leven sprake van ‘geestesziekte’, van zelfverwoestende machten. Men denke aan de alom heersende ziekte van de depressie, die een mens confronteert met volledige uitzichtloosheid. Het is bekend, dat de beide Blumhardts in geesten en duiveluitdrijvingen geloofden. Ook kent de Roomskatholieke kerk het ambt van exorcist. Is er niet alle reden om te spreken van kwade geesten, van levenverwoestende machten? Er is zoiets als een ’geest des tijds’, die ons de nodige wijsheden en onwijsheden dicteert. Wij hebben meegemaakt (nazisme), hoe hele volken aan de ongeest verslingerd raakten. Is ook onze eigen geschiedenis niet vol van collectieve bevangenheden, die nauwelijks werden of worden opgemerkt, maar levenverwoestend zijn (bijv. kolonialisme, slavernij). Is ook ons hele secularisme niet een bewustzijnsvernauwing, die de levensadem afsnijdt? Zijn wij niet vaak de gevangenen van onze eigen levensgeschiedenis en daarin voorkomende negatieve ervaringen?
Er is eigenlijk alle reden om in kwade geesten te geloven, die wij niet onderkennen, maar die ons wel beheersen. Bij tal van moderne ontwikkelingen krijgen wij het gevoel, dat wij niet vrij zijn en op raadselachtige wijze in onszelf verdeeld. Maar wij zijn tot vrijheid geroepen (Gal. 5: 13). Tegenover al onze wel of niet bemerkte bevangenheden en hun gevaarlijke invloeden spreekt ook onze tekst een duidelijke taal.”Keer terug naar uw huis en verhaal al wat God U gedaan heeft” (vs. 39). “Ontwaakt gij die slaapt en sta op uit de doden en Christus zal over U lichten” (Efeziërs 5: 14) – dat is het evangelie, dat ook door onze tekst wordt verkondigd.
Hans de Knijff