Geen christelijk paasfeest los van het Joodse
Onlangs berichtte het Reformatorisch Dagblad dat Paus Franciscus samen met de oosterse kerken wil komen tot een gezamenlijke paasdatum (RD 24-6-2015). De bisschop van Rome haakt hiermee in op een recent voorstel van de koptisch-orthodoxe paus Tawadros II om zowel in het Oosten als in het Westen het paasfeest te gaan vieren op de derde zondag van april. Paus Franciscus heeft daar positief op gereageerd en propageert nu bij allerlei gelegenheden dat de hele christenheid voortaan op dezelfde datum Pasen moet gaan vieren. Dat lijkt een goede zaak, die alleen maar toe te juichen is. Wat is er mooier dan dat alle christenen over de hele wereld op dezelfde datum Pasen vieren? Maar wat nu dreigt, is dat het christelijke paasfeest wordt losgemaakt van zijn Joodse wortels.
Pesach en Pasen
Ik weet dat het hier een thema betreft waar allerlei aspecten aan vastzitten: theologische, astrologische, oecumenische, liturgische en – niet te vergeten – economische. Ik weet ook dat er in het verleden al heel wat (mislukte) pogingen zijn ondernomen om tot een vaste paasdatum te komen, onder meer in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Wie herinnert zich niet het artikel van Willem Barnard in Trouw: ‘Van woede heb ik mij gesneden bij het scheren’? Ik laat dat allemaal voor wat het is en beperk ik me tot de kern van de zaak: de relatie van het christelijk paasfeest tot het Joodse Pesach.
Het Nieuwe Testament
De Joden vieren Pesach op 14 Nisan, de eerste volle maan in de lente (Exodus 12:1-6). Volgens de synopische evangeliën vierde ook Jezus samen met zijn leerlingen de sederavond op de 14e Nisan (zie Matth. 26:17-19, Mark. 14:12-16 en Luc. 22:7-13). Dat is natuurlijk niet toevallig: daarmee betoonde Hij zich een gehoorzame zoon van Israël. Tegelijk gaf Jezus echter aan het pesachfeest een nieuwe betekenis. Dat blijkt vooral uit het Johannesevangelie, waarin gesuggereerd wordt dat Jezus sterft als het Paaslam, dat de zonden der wereld wegdraagt (Joh. 1:29 en 19:31-37). Jezus vult als het ware het pesachfeest in met zijn kruis en opstanding. Dat heeft uiteraard grote gevolgen gehad voor de relatie tussen christendom en jodendom, maar het doet niets af aan het feit dat er volgens alle vier de evangeliën een onlosmakelijke samenhang bestaat tussen het Joodse en het christelijke paasfeest. In de christelijke traditie is die samenhang helaas sterk verzwakt, maar nooit geheel verloren gegaan.
Nicea
In de jonge kerk heeft een felle strijd gewoed over de datum waarop het paasfeest zou moeten worden gevierd, waarbij ook – maar niet alleen – anti-Joodse motieven een rol hebben gespeeld. De kerken van Klein-Azië en Syrië bleven in aansluiting bij de Joodse traditie Pasen vieren op de 14e Nisan, maar in Rome koos men voor de zondag daarna. Eerstgenoemden werden naar de datum waarop ze Pasen vierden Quartodecimanen genoemd, laatstgenoemden naar het centrum van hun observantie Romeinen. Pogingen om de twee elkaar bestrijdende partijen tot elkaar te brengen mislukten, totdat uiteindelijk het concilie van Nicea (325) bepaalde dat het paasfeest gevierd moest worden op de zondag na de eerste volle maan in de lente. Er ontstond echter een probleem bij de berekening van de paasdatum. De (oude) juliaanse kalender, nog steeds in gebruik bij de oosterse kerken, volgt een andere methode voor de berekening van de eerste volle maan in de lente dan de (latere) gregoriaanse kalender, die de westerse kerken gebruiken. Het resultaat was dat de oosterse kerken meestal op een andere datum Pasen vieren dan de westerse. Dat wordt in onze tijd terecht ervaren als een schrijnend teken van verdeeldheid: zelfs hun belangrijkste feest kunnen de christenen niet op dezelfde datum vieren. Daarom is het goed dat er wordt gezocht naar een oplossing. Maar dat lijkt eenvoudiger dan het is. Als we zoeken naar een gezamenlijke paasdatum dienen we twee uitersten te vermijden. Het ene uiterste is dat we – net als de Quartodecimanen in de tweede eeuw – Pasen gaan vieren op de 14e Nisan, de datum van Pesach. Hoe goed bedoeld ook, daarmee zouden we de indruk wekken het Joodse paasfeest te willen annexeren. Dat moeten we niet willen. Het andere uiterste is dat we een datum kiezen zonder enige relatie met Pesach. Daarmee zouden we de band met de synagoge doorsnijden. Dat moeten we evenmin willen.
Aleppo
De meest verstandige oplossing is daarom vasthouden aan de paasdatum van Nicea: de zondag na de eerste volle maan in de lente. Dat doet recht aan het eigene van het christelijke paasfeest, dat Christus is opgestaan op de eerste dag van de week, terwijl tegelijk Pesach het referentiepunt blijft. Dit voorstel is overigens niet nieuw. Reeds in 1977 werd tijdens een inter-orthodox beraad in Chambésy (Zwitserland) voorgesteld de regel van Nicea te blijven volgen en voor het vaststellen van de datum geen verouderde kalendertabellen meer te gebruiken, maar moderne astronomische methodes, met als uitgangspunt de meridiaan van Jeruzalem. In 1997 werd op de Aleppo Consultation, georganiseerd door de Wereldraad van Kerken, besloten dit voorstel door te sturen naar de kerken. Ik weet niet wat er met dit voorstel gedaan is, maar het is belangrijk genoeg om opnieuw op tafel te leggen. In elk geval is het evenwichtiger dan het voorstel van de twee pausen. Als dat zou worden aangenomen, zou de christelijke oecumene, om met de apostel Paulus te spreken, zich losmaken van de wortel die haar draagt: de synagoge. Van alle in het RD-artikel genoemde reacties gaf alleen die van dr. A. J. Plaisier er blijk van dat te beseffen. Laat de PKN daarom het voortouw nemen te onderzoeken hoe dit heilloze plan kan worden tegengehouden. Het betreft geen onschuldige zaak: onze ‘onopgeefbare verbondenheid’ met Israël staat op het spel!
Hans Kronenburg
Dr. H. Kronenburg is em. predikant en secretaris van het Oeucumenisch Forum voor Katholiciteit