Enkele aantekeningen betreffende Indonesische historiografie

logoIdW

 

Nationale historiografie
Toen Mohamad Hatta, later de eerste vicepresident van de Republiek Indonesië, in 1928 als student in Nederland verbleef, schreef hij een protest: binnen het geschiedenisonderwijs in Indonesië werd alleen de geschiedenis van Nederlanders onderwezen, en dat gebeurde vanuit het perspectief van de koloniale regering. In 1930 hield de latere eerste president van Indonesië, Sukarno, in de Landraad, het koloniale gerechtshof in Bandung, zijn bekende pleidooi ‘Indonesia menggugat’ (‘Indonesië klaagt aan’). Hij bracht daarin zijn visie op de geschiedenis van Indonesië naar voren. En wel aldus: er was het glorieuze verleden van koninkrijken, het heden van koloniale duisternis en de schitterende toekomst van de vrijheid. Het denken van deze twee leidende figuren, die op 17 augustus 1945 de vrijheid van Indonesia proclameerden, trad op de voorgrond bij de nationale historiografische discussie tijdens het Eerste Seminaar Nationale Geschiedenis (december 1957) in Yogyakarta. Tijdens dit seminaar botste de visie op de nationale geschiedenis van Muhammed Yamin (1903-1962) met de kritische, wetenschappelijke visie op het historische onderzoek van Soedjatmoko (1922-1989). Het denken van Yamin kreeg veel steun overeenkomstig het enthousiasme in die tijd om een nationale historiografie te ontwikkelen en de koloniale, Nederland-centrische historiografie te corrigeren.

Sartono Kartodirdjo (1921-2007) vat de eigenschappen van een nationale, Indonesische historiografie als volgt samen: zij hanteert een Indonesië-centrische visie; zij past zich aan aan de levensbeschouwing van het Indonesische volk; zij zet het karakter van het Indonesische volk en de ontwikkeling daarvan op de eerste plaats; zij wordt beschreven door Indonesische historici die de sociaal-culturele situatie van de Indonesische maatschappij begrijpen en zij bevat de narasi, het verhaal van dekolonisatie.

In 1970 werd het Tweede Seminaar Nationale Geschiedenis gehouden, wederom in Yogyakarta. Daar werd het belang beklemtoond van het schrijven van een richtingwijzend nationaal geschiedenisboek. Dit pleidooi werd gesteund door de regering, die zo hoopte lesmateriaal voor de scholen te verkrijgen. Ten tijde van de Orde Baru (‘Nieuwe Orde’, periode van het presidentschap van Suharto, 1966-1998, vert.) kwam het project Sejarah Nasional Indonesia oftewel SNI (= De Nationale Geschiedenis van Indonesië) in zes delen tot stand met medewerking van verschillende oudere historici. Het schrijven van SNI leidde ook tot verschillen van mening, zodat sommige oudere auteurs, onder wie Sartono Kartodirdjo, zich terugtrokken,

Binnen de ontwikkeling van de nationale historiografie waren militairen (A.H. Nasution en Nugroho Notosusanto) gericht op militaire en centralistische geschiedschrijving, met veronachtzaming van lokale geschiedenis(1). Zij benadrukten de sociale en politieke functie van het leger, waren anticommunistisch en verheerlijkten de Orde Baru van Suharto. Daarom zwegen ze over de waarheid van belangrijke gebeurtenissen, zoals de militaire betrokkenheid bij ‘de Beweging van 30 september 1965’ (ook wel als communistische coup aangeduid, vert.) en bij het doden van honderdduizenden mensen, die ervan werden beschuldigd communist te zijn. Geschiedschrijving vond dus niet plaats volgens de methode van de critical historiography, dat wil zeggen dat zij niet gebaseerd was op een kritische analyse en evaluatie van authentieke bronnen, die vervolgens hun plaats vonden in een verhaal, dat voldeed aan een kritische, wetenschappelijke methode.

Een andere belangrijke ontwikkeling was de nadruk op de geschiedenis als social history, die aandacht geeft aan de rol en het belang van het volk en de maatschappij (people’s history, history from below), en niet alleen aan de rol van de leiders. Deze vorm van geschiedschrijving maakte duidelijk dat de strijd om de vrijheid van Indonesië te handhaven (1945-1949) een gemeenschappelijk resultaat was van de gewapende strijd door het officiële leger en de volksmilities en de diplomatie van de vertegenwoordigers van de regering(2). Sociale geschiedenis helpt ons ook af van misleidende generalisaties, zoals racisme of discriminatie ten aanzien van minderheden.

 Het vrije Indonesië
De Indonesische historiografie in de periode van soevereiniteit (1945 tot heden) kan in verschillende periodes ingedeeld worden. De eerste periode is de tijd van de revolutie (1945-1949) met het oprichten van de Badan Penjelidik Usaha-usaha Persiapan Kemerdekaan Indonesia (BPUPKI – Instituut voor onderzoek naar de inspanningen ter voorbereiding van de vrijheid van Indonesië). De daarop volgende periodes zijn: Liberale democratie (1949-1959), Geleide democratie (1959-1967), Nieuwe orde (1967-1998) en Reformatie-orde (1998-heden).

Na de proclamatie van de vrijheid van Indonesië op 17 augustus 1945, werd de grondwet aangenomen(3) en werd een regering gevormd. In oktober werd één leger geïnstalleerd. De jonge Republiek Indonesia weerde zich op verschillende fronten. Zij verzette zich gewapend tegen de komst van NICA (= Netherlands Indies Civil Administration), zij was diplomatiek actief en had te maken met omzetting van de eenheidsstaat in Verenigde Staten van Indonesia. Ze kampte ook met een verlies van interne eenheid, zoals door Peristiwa Madiun (‘Gebeurtenis in Madiun’, 1948) en de opstand van DI/TII (= Darul Islam/Tentara Islam Indonesia, in 1949).

Er is al veel gepubliceerd over de geschiedenis van de Indonesische revolutie, vooral als verslag van persoonlijke ervaringen van de deelnemers aan deze strijd (zie bijvoorbeeld het in noot 2 genoemde boek van T.B. Simatupang.) Het meest volledig in militair opzicht is de publicatie van A.H. Nasution, Sejarah Perang Kemerdekaan (1977-1979, 11 delen). In deze publicaties wordt benadrukt dat de vrijheid van Indonesië geen geschenk is van Japan, maar het resultaat van de strijd van het Indonesische volk. Ook wordt gesteld dat de aanvaarding van de Pancasila door de vertegenwoordigers van de Islam gebeurde ter wille van de eenheid van Indonesië. De rol der militairen wordt meer benadrukt dan die der diplomatie; het militaire apparaat had een dwifungsi (‘dubbele rol’). Verder wordt betoogd dat de ‘Gebeurtenis in Madiun’ een communistische opstand was en dat de vorming van Republik Indonesia Serikat (RIS – Republiek der Verenigde Staten van Indonesië) een project was van divide et impera van de kant der Nederlanders. Een keur van onderwerpen uit de tijd van de Japanse bezetting en de revolutie wordt door verschillende historici beschreven in Perang dan Revolusi, deel zes van de serie Indonesia dalam Arus Sejarah (Indonesië in de loop der Geschiedenis)(4).

Verzet tegen The Netherlands Indies Civil Administration (NICA)
NICA werd opgezet door de koloniale Nederlandse regering in ballingschap samen met de geallieerden in Australië op 3 april 1944. De functie van NICA was het ontwapenen van het Japanse leger en het bevrijden van de gevangenen der Japanners in Indonesië. Maar met NICA kwamen ook Nederlandse civiele en militaire personen mee, die als doel hadden Indonesië weer in de koloniale situatie terug te brengen. De mensen van NICA arriveerden in Jakarta in september 1945 onder leiding van H.J. Mook (1894-1965). Vervolgens kwamen ze ook in andere belangrijke steden van Java en in Medan en Makassar.

Op verschillende plaatsen werden Indonesiërs gemobiliseerd om de vrijheid te handhaven. Dit gebeurde door Japanse wapens te roven en verzet te bieden tegen NICA. Een later beroemd gevecht vond plaats in Surabaya op 10 november 1945. Jaarlijks wordt deze dag herdacht op de Hari Pahlawan Indonesia (‘Dag van de Indonesische Helden’). De mensen in Jakarta, die van Sulawesi (Celebes) afkomstig waren, zetten een strijdgroep op met de naam Kebaktian Rakyat Indonesia Sulawesi (KRIS, ‘Dienst van het Indonesische volk uit Sulawesi’). Binnen KRIS steunden mensen uit Noord-Sulawesi (onder hen veel vroegere KNIL-militairen) en uit Zuid-Sulawesi gezamenlijk de strijd ter verdediging van de vrijheid. Vooraanstaande personen onder hen waren o.a. Ventje Sumual (1923-2010) en Kahar Muzakkar (1921-1965). In Zuid-Sulawesi werden ook lokale milities opgericht, o.a. in Makassar, Polongbangkeng, Parepare en Palopo.

Omdat NICA niet opgewassen was tegen deze strijders, werd een elite-eenheid, het Depot Speciale Troepen (DST), onder leiding van kapitein Raymond Westerling (1919-1987) naar Makassar gebracht. Westerling voerde op zeer wrede manier een militaire operatie uit. Hij paste standrecht toe: de bevolking van een kampong werd samengebracht op een veld, de namen van hen die beschuldigd werden van extremisme of van misdaad werden voorgelezen, en de genoemde mensen vervolgens ter plekke doodgeschoten. Tussen 11 december 1946 en 5 maart 1947 kamden Westerling en zijn troepen kampongs uit. Vanuit Makassar gingen ze naar het zuiden en noorden van Zuid-Sulawesi om strijders te zoeken, die zij extremisten, rovers en moordenaars noemden. Het aantal slachtoffers was tussen de 600 en 10.000, maar in de volksmond wordt vaak gesproken over 40.000 slachtoffers. In het gebied van Luwu (Palopo-Masamba) organiseerden strijders tegen NICA (in die tijd pemuda, ‘jongeren’, genoemd) zich. Een deel van hen leefde hierbij antichristelijke sentimenten uit, hoewel christen-jongeren uit dit gebied meestreden. Een aantal vooraanstaande christenen werd zo gedood, onder de onbewezen beschuldiging dat zij handlangers van Nederland waren.

 Een christen-strijder uit het Torajagebied
Kortgeleden verscheen van de hand van Sili Suli een biografie van Frans Karangan, een brigade-generaal van de Indonesische strijdkrachten TNI, afkomstig uit het Torajagebied. Deze biografie maakt de rol van christenen binnen de vrijheidsstrijd duidelijk. Frans Karangan (1927-1994) is de zoon van een Toraja, die werkte voor de Gereformeerde Zendingsbond (GZB). De GZB was sinds 1913 actief in dit gebied. De contacten van zijn familie met de GZB maakten het Frans Karangan mogelijk de Volksschool en de Schakelschool in Barana te doorlopen. Zijn levensgeschiedenis is interessant door de keuzes die hij maakte binnen de sociale en politieke ontwikkelingen van Indonesië. Tijdens de Japanse bezetting volgde hij de opleiding tot onderwijzer in Barana. Tegelijkertijd volgde hij een militaire training, Seinendan genoemd, opgezet door Japan. Vervolgens werd hij hulponderwijzer in Sa’dan. Na de proclamatie van een vrij Indonesië deed hij met Toraja-jongeren mee in de vrijheidsstrijd, die geleid werd door Datu Luwu uit Palopo, terwijl NICA hen bestreed. Verschillende jongeren werden door NICA gevangen genomen en geëxecuteerd. Onder hen de uit Seko afkomstige Lamba Kalambo en Betulang Tomallo, die in maart 1946 gedood werden in Rantepao(5). Frans Karangan ging naar Makassar, waar hij de MULO (later AMS, Algemene Middelbare School) volgde in de periode 1946-1949. Hij was actief in de beweging die streed voor de vrijheid van Indonesië en deed mee met de groep LAPRIS (Laskar Pemberontak Rakyat Indonesia Sulawesi = Opstandige militie van het volk van Indonesië-Sulawesi), onder leiding van Ranggong Daeng Romo (1915-1947). Na de overdracht van de soevereiniteit in 1949, deed Frans Karangan, zoals de meeste strijders uit Zuid-Sulawesi, mee met KGSS (Kesatuan Gerilya Sulawesi Selatan, Guerrilla-eenheid van Zuid-Sulawesi), geleid door Kahar Muzakkar. Maar hij verliet die beweging toen KGSS zich keerde tegen de regering van de Republik Indonesia (ten slotte veranderde KGSS in DI/TII). Frans Karangan trad in bij het nationale leger en werd de leider van een onderdeel dat grotendeels uit Toraja-christenen bestond en betrokken was in militaire operaties om de opstand van DI/TII en het separatisme van PRRI/Permesta in de jaren 1950 neer te slaan.

(Vertaling: Barend F. Drewes)

Zakaria J. Ngelow

Dr. Z.J. Ngelow is directeur van een instituut voor contextuele theologie en toerusting van lokale kerken in Oost-Indonesië. Daarvoor was hij docent kerkgeschiedenis en later rector van de Theologische Hogeschool voor Oost-Indonesië in Makassar.

Drs. B.F. Drewes was rector van het Hendrik Kraemer Instituut en docent Nieuwe Testament in Yogyakarta en Makassar.

(1) In de periode 1977-1979 liet Abdul Haris Nasution 11 delen militaire geschiedenis verschijnen, Sejarah Perang Kemerdekaan. Nugroho Notosusanto was één van de uitgevers van Sejarah Nasional Indonesia (SNI).

(2) .B. Simatupang, Laporan dari Banaran: Kisah Pengalaman Seorang Pradjurit Selama Perang Kemerdekaan. Jakarta: Pembangunan, 1960, (ook verschenen als Report from Banaran – Modern Indonesia Project, 1972, vert.)

(3) De grondwet werd aangenomen nadat de formulering van het “Piagam Jakarta” (‘Handvest van Jakarta’) als basis van het land gecorrigeerd werd in “Pancasila” (de vijf morele grondslagen van de Indonesische staat).

(4) Dit project Indonesia dalam Arus Sejarah (IDAS, 9 delen) werd uitgevoerd ten tijde van President Susilo Bambang Yudhoyono (2004-2014); redacteuren waren Taufik Abdullah en A.B. Lapian. De 9 delen verschenen in 2012.

(5) Zie Zakaria J. Ngelow, “Gugurnya Lamba’ Kalambo dan Betulang Tomallo’ di Rantepao,” in Zakaria J. Ngelow and Martha Kumala Pandonge (eds), Masyarakat Seko Pada Masa DI/TII (1951-1965). Makassar: Ina Seko, 2008, p.40-43.

 

In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 9. 18 september 2021