Een halve eeuw In de Waagschaal
Het zal de lezer niet ontgaan zijn: In de Waagschaal bestaat in zijn nieuwe vorm vijftig jaar. In 1970 kwam na een kwart eeuw een einde aan de oude jaargang. De reden was van financiële aard, al gaf Arie Spijkerboer in een interview uit 2009 aan, dat ook een meningsverschil rondom de staat Israël een rol speelde. Hoe dan ook, twee jaar na de teloorgang, vindt op initiatief van vier Groningse studenten, waaronder Evert Jonker, een herstart plaats. Het zijn dus jongeren die vonden dat In de Waagschaal niet mocht verdwijnen!
De komende jaargang diepen we in ieder nummer iets uit vijf jaar van de afgelopen vijftig jaar op. Uit de jaren 1970-1975 is dat, hoe kan het anders, het allereerste nummer van de nieuwe jaargang.
Oude koers
In het redactioneel van dat nummer worden de beweegredenen genoemd om zoals men zelf zegt, ‘weer een voet in de stijgbeugel’ te zetten. Trouw aan de inzet uit 1945 vormt eigenlijk de belangrijkste reden. Zes van de oorspronkelijke beweegredenen in 1945 worden herhaald.
1. Afscheid van de richtingenkerk.
2. Verworteling van de kerk in Israël.
3. Oecumene niet als cocktail van confessies, maar als het herontwaken van de kerken.
4. Leven vanuit de dankbaarheid is wel kritisch, maar zoekt geen geestelijke concurrentie.
5. Christelijke zekerheid betekent afzien van verafgoding van andermans én eigen theorie en praktijk.
6. Inzicht in het verschil tussen geloof en wereldbeschouwing.
De redactie laat echter direct ook een eigen geluid horen: kritiek op de Nederlandse Raad van Kerken, die de Reformatorische inspiratie relativeert tot een religieuze ‘waarde’ naast andere verworvenheden. Vereenzelviging van maatschappelijke veranderingen met het koninkrijk van God (de jaren ’60: kritiek op de gevestigde orde, mens als autonoom individu etc?) Rechte theologie is maatschappij-kritisch, maar maatschappijkritiek is uitgangspunt noch doelstelling van rechte theologie.
Nieuwe vormgeving
De meest opvallende vernieuwing van de redactie is ongetwijfeld de orginele lay-out van In de Waagschaal: een in drieën gevouwen A3-tje. ‘Wij hopen dat u er net zo veel plezier in heeft als wij’, schrijft de redactie. Voor lezers die van puzzelen houden, zal dat het geval zijn geweest. Anderen zullen gaandeweg het lezen vooral tot wanhoop zijn gedreven. Tot de helft van een nummer is nog wel duidelijk hoe de tekst doorloopt. Daarna wordt het een raadsel hoe en waar artikelen hun vervolg hebben. Het was Wessel ten Boom, die het archief bezit, ook onmogelijk mij een kopie of scan van het eerste nummer te sturen. Het formaat van In de Waagschaal maakte van zoiets eenvoudig als kopiëren of scannen een heidens karwei. Ook met de camera van een smartphone lukte het niet pagina’s goed in beeld te brengen.
Wat opvalt in het eerste nummer is de grootte en brede samenstelling van de redactie en medewerkers. De redactie telt vijftien leden, twee keer zoveel als tegenwoordig. Het aantal scribenten bedraagt vierentwintig! Redactieleden en scribenten zijn afkomsting uit Hervormde, Gereformeerde en Rooms-katholieke kerken, maar niet uit de kleinere gereformeerde kerken of uit de Gereformeerde Bond. Naast theologen en predikanten tellen zowel redactie als medewerkers verschillende niet-theologen: een oud-hoofdredacteur van dagblad Trouw, een jurist, twee ingenieurs, een historicus en een neuroloog. Daarbij vergeleken is In de Waagschaal inmiddels jammer genoeg een blad van en voor voornamelijk theologen en predikanten geworden.
Nieuwe rubrieken
In het eerste nummer ook twee nieuwe rubrieken: ‘Heet van de naald’, waarin op actualiteiten in kerk en samenleving wordt ingegaan, en ‘Notities bij TV en R’. Die laatste rubriek wordt door K.E.H. Oppenheimer verzorgd. TV en R(adio) zijn in onze tijd aangevuld (en ingehaald) door internet en social media, maar wat Oppenheimer schrijft is nog altijd behartenswaardig. Dat geldt ook van wat E. Flesseman-van Leer n.a.v. het visitatierapport schrijft over secularisatie en ontkerkelijking schrijft. Uit vijftig jaar In de Waagschaal 1970-1975 nemen we haar bijdrage integraal en die van Oppenheimer gedeeltelijk op:
Wij kunnen op ons hoofd gaan staan (E. Flesseman-van Leer)
1. Mijn eerste reaktie is dat wij al van te voren wisten dat de situatie, globaal gesproken, zo is als hij in het rapport beschreven is. Wij moeten op dit rapport niet afdingen. Innerlijk geestelijk leven is niet te meten (uiteraard ook niet in termen van bijbellezen of kerkbezoek), maar volgens alle maatstaven die zichtbaar en meetbaar zijn verliest de kerk naar het lijkt met de dag meer terrein. En wij kunnen ons er niet mee troosten dat dat alleen voor het traditionele kerkinstituut geldt. Ook zij, voorgangers en gemeenteleden, die langs andere dan de uitgesleten wegen proberen een levende gemeente te vormen, toe te rusten en in stand te houden ervaren dat het werk hen tussen de vingers wegglipt.
2. Ik geloof dat hieraan op het ogenblik niet veel te doen is. Natuurlijk zullen wij naar nieuwe vormen van liturgie, “alternatieve” kerkdiensten, huisgemeenten, oekumenische cellen, kerkstrukturen, aktiegroepen enz. moeten blijven zoeken. Maar nodig als dat alles is, daar zit het niet in. Het pakt soms voor een korte tijd, voor enkele jaren zelfs, maar het helpt niet in die zin dat het de afbrokkeling van de gemeente tegengaat. Soms verdenk ik ons ervan, dat al ons zoeken naar andere strukturen en al onze vele op de wereld gerichte akties een toedekken zijn van onze fundamentele radeloosheid. Wij kunnen op ons hoofd gaan staan en ons in allerlei bochten wringen, en het helpt niet.
3. Het enige wat wij kunnen doen is gewoon nuchter vol te houden en door te gaan in dat wat wij wezenlijk achten, soms in oude en soms, als wij de nodige fantasie hebben, in nieuwe en meer eigentijdse vormen. Daarin kunnen en moeten wij elkaar helpen. Dat volhouden zie ik niet als het maken van passen op de plaats, noch als een vorm van stoer defaitisme, zoiets als het standhouden van de beroemde laatste soldaat in Pompeï bij de uitbarsting van de Vesuvius. Ik heb niet veel vertrouwen in de toekomst van de kerk, maar ik geloof, God zij dank, nog altijd dat het christelijk geloof niet een vergissing is en dat God wel toekomst heeft. 4. Misschien kan onze taak op het ogenblik alleen maar die van een behoeden en bewaren zijn, een soort Arkandisziplin om met Bonhoeffer te spreken, het door deze tijd heendragen van dat waar het werkelijk op aankomt. Er zijn tijden waarin er niet te werken is naar buiten toe; dat is een realiteit, die wij rustig onder ogen moeten zien, zonder zenuwachtig te worden of te veel medelijden met onszelf te krijgen. En er zal ook wel een andere tijd komen, dat God wel weer een opening zal geven. Als wij dan maar in de tussentijd niet alles wat wij ontvangen hebben, hebben laten wegvallen.
Notities bij tv en r (K.E.H. Oppenheimer)
(…) De tv. is spiegel der werkelijkheid. Duplicaat, zij het fragmentarisch. Het verziende venster (Fernsehen) op de wereld. De realiteit. Zij confronteert ons, natuurlijk fragmentarisch, gebrekkig, met het concrete. Het blijft wel in zekere zin nog altijd “onwerkelijk”. De student geschrokken over Vietnam. De hospita kalmerend: “Het is maar televisie”. Nee, het is de realiteit. Het actuele gebeuren. Het hier en nu. De geschiedenis. De Tijd.
Vertekening is altijd mogelijk, vaak zelfs waarschijnlijk. Overbelichting is mogelijk van een bijzonderheid, persoon of scène. Het subjectieve der selectie. Maar ook objectiviteit, een fragment van werkelijke realiteit, opflitsend, zich in het geheugen prentend, is zeer wel mogelijk. Er zijn feiten. Realiteit, die geverifieerd kan worden. (…)
De tv. maakt de realiteit openbaar. Zij is publiciteitsmedium. Zij heeft een universeel publiek. Miljoenen kijkers. Audiovisueel (klank en beeld), dus bijzonder suggestief, onthult zij de werkelijkheid. Suggestiever dan de pers, wier taak zij tot op zekere hoogte heeft overgenomen (feiten en commentaar). (…) Ze maakt ons gelijktijdig. Ik zie het voor ogen, lijfelijk en ruimtelijk. B.v. de tank, die het lijk sleept van een Vietnamese soldaat. Er blijft niets verborgen en anonym. Het is een kwestie van solidariteit en identificatie. Vooroefening in positiebepaling. Het Ja en Neen zeggen moet men leren. De decodering der situatie. De bewustwording van het noodzakelijke, zinvolle, gebodene.
De tv. heeft ongetwijfeld de opkomst en groei van de theologia politica gestimuleerd. Men zag, had voor ogen, wat gebeurde. Natuurlijk was het het gebeuren zelf, de realiteit, die tot theologische reflexie noopte. De tijd, waarin wij leven. De grote katastrophen. De politisering van het bestaan. De theologica politica is begonnen met Barth. Een van de hoofdstukken van Barth’s boek over de Schotse geloofsbelijdenis (1938) heeft als opschrift, uitdagend en demonstratief: “De politieke Godsdienst”. Niet de Christelijke politiek zo welbekend en officieel aanvaard, maar de godsdienst zelf! Fascinerend.
De redactie
In de Waagschaal, jaargang 50, nr 2. 6 februari 2021