Edelman, bedelman
Is het de onvermijdelijke terugslag van een te hooggespannen welvaartsstreven, is het een gevolg van verkeerde politiek-economische keuzes (dit lijkt me aannemelijker)? – hoe dan ook, steeds meer mensen raken in het nauw. Voor steeds meer mensen blijft er zelfs niets anders meer over dan de straat. We noemen hen daklozen, thuislozen – kille woorden die niets dan negatiefs uitdrukken, die mensen typeren door te wijzen op wat ze niet hebben (een dak, een thuis). Ja, we zijn mijlen ver van de romantische idealisering van de mens die uit de boot van de burgerlijke samenleving is gevallen. De landloper, zwerver, vagebond, clochard met zijn geheim en met zijn stille fierheid. Een thema dat wijdverbreid was in onze westerse literatuur. Ik denk bijvoorbeeld aan een lievelingsboek van mij, ‘Alleen op de wereld’ van Hector Malot (oorspronkelijke titel: Sans famille). De landloper heet Vitalis, hij trekt door heel Frankrijk, met zijn aapje en zijn hondjes die hij op lokale markten kunstjes laat opvoeren. Hij is schuw, zwijgzaam. De jonge Rémi, die hij onder zijn hoede neemt, ontdekt in hem een wijze, nobele figuur. Tenslotte wordt het geheim ontsluierd: hij was een gevierde operazanger die op een kwade dag zijn stem verloor en die zich daarvoor dusdanig schaamde dat hij alles achter zich liet. De edele zwerver. We zijn deze figuur uit het oog verloren. ‘t Is dat we het fenomeen mensen-op-straat enkel in termen van een probleem beschouwen. Hoewel, nee – dat veronderstelt nog een zekere sociale bewogenheid, hoe kil administratief die zich ook mag uitdrukken. En hoe vernederend het op zichzelf al is, rond te lopen met het idee dat de samenleving je enkel als probleemgeval ziet. Nee, nu zijn diegenen die op straat zijn komen te staan domweg ‘losers’. Dertig jaar lang extreem-liberale hersenspoeling heeft zijn zure vruchten afgeworpen: de algemene tendens is om te vinden dat die mensen-op-straat hun lot aan zichzelf te danken hebben. Ze zijn verantwoordelijk voor hun eigen situatie, ze hebben niet in de dynamiek van de samenleving, dat wil zeggen de economie, ‘geparticipeerd’ (weer zo’n term), het zijn losers. Vreselijk woord!
Op straat
Goed, met die voortdurende crisis van ons zullen die mensen-op-straat nog wel een tijdje op straat blijven verwijlen. Alles wijst erop dat er steeds meer bijkomen. Dit kan niet, mag niet. Op alle wijzen, voornamelijk via politiek handelen, via politiek ‘participeren’ (dat is het echte participeren), zullen we ons moeten inzetten om deze misstand te verhelpen. Het onmenselijke, te ver doorgevoerde concurrentiedenken van onze tijd zal weer plaats moeten maken voor noties als solidariteit en gerechtigheid, iets wat vervolgens concreet gestalte zal moeten krijgen. Goed, maar laten we ondertussen de landloper – of straatloper – de vagebond, de zwerver, weer met een aura van romantiek omringen. In de literatuur, de film, de muziek. Niet als iets wat we als een soort neerbuigend gunstbewijs zomaar verzinnen, maar als iets wat er altijd was, maar wat het extreem liberale denken hem door vulgaire beeldvorming heeft afgenomen. De landloper-met-een-mooi-en-treurig-verleden, de edele vagebond, de zwerver-filosoof – ja, de dingen zijn ook wat we in ze willen zienÉ
Genealogie van een beeldvorming
In Amerika heeft dit motief nooit veel opgeld gedaan. Het valt me vooral in films op, aan lager wal geraakte mensen worden haast altijd zo voorgesteld dat je bij het zien van hen een lichte walging ondervindt. Ze wonen in stacaravans, in lelijke buitenwijken van lelijke middelgrote steden. Binnen is het één grote bende, lege bierblikjes, asbakken vol peuken. Hij heeft ongewassen, half lang haar, onder een vieze basketballpet, blote armen vol tatoeages, zij zit doorgezakt op een kapotte bank, gekleed als een hoer, met een verongelijkt mondje. Als ze praten, dan is het schelden. Losers, geen greintje goeds. Beeldvorming! Bij ons was dat tot voor kort anders. Dat komt omdat onze geschiedenis verder terug reikt dan die van Amerika. Amerika was vanaf het begin een meritocratie. Je krijgt wat je verdient, dus als je niets hebt, heb je ook niets verdiend. Je bent zelf verantwoordelijk voor je succes, heb je geen succes, dan ligt dat aan jezelf (we zijn er weer). Loser! Bij ons, in Europa, hadden we monarchie‘n, aristocratie‘n. Dit maakte dat we anders dachten. Een koning, een edelman ben je door je geboorte, niet dankzij je verdienste. Wie het niet is, zal het ook niet worden. Hierdoor werd in onze voorstelling de vorst, de edelman met de glans omgeven van alles wat ver en onbereikbaar is. Een glans van mysterie. Nu is het natuurlijk zo dat sommige mensen door hun manier van in het leven staan op zichzelf al iets geheimzinnigs hebben, denkers, kunstenaars, heiligen. Dit maakte dat men geneigd was hen in de verbeelding met vorsten en edelen gelijk te stellen. Men had het over adel van de geest, zielenadel, enzovoort. En net zo min als je het door verdienste kunt verkrijgen, kan dit adeldom je worden afgenomen. Ook niet wanneer je uiterlijk niet meer in staat bent je stand op te houden, wanneer je buiten de kringen van je gelijken bent gevallen, je aan lager wal bent geraakt, je de straat op moet. Een personage die in de Engelse literatuur een grote rol speelde, was bonnie prince Charles, de kleinzoon van koning Jacobus II van Engeland, die door zijn zuster en zwager, onze Willem III, van de troon was gestoten. Schrijvers als Walter Scott en Robert Louis Stevenson maakten van hem een ronddolende ridderfiguur, laatste representant van een voorbije wereld waarin waarden als trouw, onvoorwaardelijk vriendschap en eergevoel nog hoog in het vaandel werden gevoerd, in een tijdperk van oprukkend mercantiel, burgerlijk denken en handelen. Denk ook aan het thema van de verloren vorstenkinderen. Nadat met de onthoofding van de zestienjarige Conradijn aan de dynastie van de Hohenstaufen een einde was gekomen, bleef men zich in Duitsland nog eeuwen lang troosten met het geloof in een laatste nazaat van Frederik Barbarossa die zich in een veraf gelegen gebergte schuilhield. Eens, als de nood en het onrecht werkelijk hemelschreiend zouden zijn, zou deze legendarische figuur zich manifesteren en geluk en vrede brengen. Wat niet wegnam dat mensen hem hier en daar al, vermomd, waren tegengekomen. Naar men fluisterde. En wie was de geheimzinnige Caspar Hauser, die opeens als uit het niets opdook ? Hij kon niet praten, had het nooit geleerd, maar zijn uiterlijk verraadde een hoge geboorte. En toen deed opeens het gerucht de ronde dat hij de zoon was van de groothertog van Baden. De jonge Caspar Hauser werd op een kwade dag vermoord. Het mysterie blijft. Ik denk vooral aan ‘Prins en bedelknaap’, van de Amerikaan (ja toch!) Mark Twain. Heerlijk kinderboek! – over een koningszoon die voor bedelknaap wordt aangezien, maar die zelfs in de meest benarde omstandigheden iets edel-vorstelijks blijft uitstralen. Enzovoort.
De edele zwerver
Ja, die zwerver die we een bord voorzetten (de periode van het soep uitdelen is weer begonnen) – wie weet, misschien verbergen zijn ongewassen haren, zijn versleten gymschoenen, zijn slecht zittende kleren van het Leger des Heils een ‘koningskind’, een edelman, of meer in het algemeen een edel figuur: denker, kunstenaarsziel, heilige. Te nobel voor onze harde werkelijkheid van knijterig ego•sme en concurrentie-tot-op-het-bot. Maar een loser? Nee, iemand met een mysterie. Een mooi mysterie. Afkomstig uit een ver, geheimzinnig, toverachtig rijk, is nog altijd iets van de glans van dat rijk hem blijven aankleven. Laat dit onze beeldvorming zijn, die trouwens de werkelijkheid meer recht doet dan die andere, die van de vulgaire horde. Niemand in wie niet een greintje adel zit. Ben ik een onverbeterlijke romanticus? Of probeer ik iets te begrijpen van wat de Bijbel genade noemt? We zijn wat een Ander vrijelijk besloten heeft in ons te zien: mooi, edelة En deze Ander nodigt ons ertoe uit te ‘zien’ zoals hij ziet.
Caspar Visser ’t Hooft
Drs C. Visser ’t Hooft is als predikant verbonden aan de Eglise protestante unie de France. Hij staat in de gemeente van Orange-Carpentras. Hij is daarnaast schrijver.