Eberhard Jüngel over bidden

logoIdW

Op 28 september jl. kwam er een einde aan het leven van Eberhard Jüngel. Zijn opus magnum Gott als Geheimnis der Welt zag in 1977 het licht. Toch kan ik me niet herinneren dit boek of Jüngels naam in de jaren van mijn theologiestudie (1982-1990) te hebben horen noemen. Pas na mijn studietijd werd ik door Gerrit de Kruijf op Jüngels spoor gezet. Ik benaderde hem met het idee voor een promotieonderzoek. Mij interesseerde de vraag wat het verhaalkarakter van de Bijbel impliceert voor de waarheid van het spreken over God. De Kruijf raadde me aan paragraaf 19: ‘Die Menschlichkeit Gottes als zu erzählende Geschichte’ uit Gott als Geheimnis der Welt te lezen. Hij verbood me uitdrukkelijk het hele boek te bestuderen. Daarvoor was het te moeilijk. Om me wegwijs in Jüngels theologie te maken voegde hij een artikel uit In de Waagschaal toe dat hij met Jan Muis geschreven had na lezing van Jüngels opus magnum. Daarmee was mijn interesse voor de theologie van Jüngel gewekt en die is niet meer verdwenen. In januari 1998 volgde ik een Jüngelweek o.l.v. Jan Muis (inmiddels hoogleraar in Utrecht) op Hydepark. Dat Jüngels theologie geen lichte kost is, bleek mogelijk al uit het aantal deelnemers. Slechts zes geïnteresseerden hadden zich aangemeld. Ik bevond me daarbij wel in het goede gezelschap van o.a. Arie Spijkerboer, Rens Kopmels en Barend Wallet, de toenmalige synodepraeses. We bestudeerden zes opstellen uit de bundel Wertlose Wahrheit.[1] Daarbij merkten we opnieuw dat het de nodige moeite en alle denkkracht vraagt om Jüngels theologie te begrijpen. Mede om die reden gaven we aan voor de avondsessies nog slechts iets licht verteerbaars te kunnen verdragen. Jan Muis stelde toen Jüngels korte opstel ‘Was heisst beten?’ voor, een prachtig artikel. Jüngel verwoordt daarin de moeite van de moderne mens met bidden, laat zich daar echter niet door leiden, maar geeft kernachtig aan wat bidden christelijk gesproken betekent. Met enige regelmaat herlees ik het. Het is een krachtig antidotum als de eigen moeite met gebed me in de verleiding brengt het bidden op te geven. Ik geef hieronder de eerste alinea van Jüngels artikel in vertaling volledig weer. Die brengt de lezer direct in media res. Daarna voeg ik een paar eigen gedachten toe, ga verder in op wat Jüngel naar voren brengt en mijmer ook daarop door.

Wat betekent bidden?

Wat betekent bidden? De vraag raakt aan een taboe. In ieder geval voor de moderne mens, die in de schaduw van wat eens het christelijk Avondland was, is opgegroeid, volwassen en mondig geworden of mondig geworden meent te zijn. Want wie werkelijk kan zeggen, wat bidden betekent, moet wel zelf een biddend mens zijn. Het eigen gebed is echter een zaak van bijzondere intimiteit, waarover informatie te moeten geven ons doet stotteren en stamelen. Misschien komt het bij biddende mensen zelfs veel eerder en op andere wijze tot stamelen dan  bij die tijdgenoten, die maar al te goed weten, wat bidden betekent, en die het daarom maar al te goed weten, omdat ze het zelf voor zinloos en voor volkomen overbodig houden, en er dus niet aan denken zelf ooit aan bidden te beginnen. Wat men niet uit eigen ervaring kent, laat zich vaak makkelijker, laat zich in ieder geval vlotter en meer probleemloos be- en zelfs veroordelen. Wie daarentegen enige ervaring met bidden heeft, valt het zwaarder over deze zo intieme zaak te spreken. Want in het gebed vertrouwt het menselijke Ik zich toe aan een ander Jij. En over een dusdanig vertrouwelijke relatie spreekt men niet zonder meer met een derde.[2]

Wie bidt, vertrouwt zich toe aan een ander, aan God. Bidden is daarom meer dan stil worden, loslaten en leeg worden. Al is het goed om gebed met stilte te beginnen en in het gebed de stilte te blijven zoeken. Maar bidden is meer dan meditatie. Het is in zekere zin wel loskomen van jezelf en van wat je bezighoudt. Maar het is meer dan de dingen nog eens de revue laten passeren en je er opnieuw toe verhouden. Bidden is ook meer dan een gesprek met jezelf. Al deze aspecten spelen bij het gebed wel een rol, maar het wezen van het christelijk gebed is dat degene die bidt zich tot God richt en hem aanroept.

De noodkreet als oervorm van het gebed
Jüngel vervolgt zijn opstel door stil te staan bij het liturgisch gebed. Dat is minder persoonlijk. en daardoor valt het ons minder moeilijk erover te spreken. Wie ooit ervaren heeft wat de woorden van een psalmgebed of liturgisch gebed kunnen doen, zal het nut en de betekenis van zulke vaste gebedsteksten niet onderschatten, merkt Jüngel op. De meeste mensen hebben echter geen toegang (meer) tot de psalmgebeden en liturgische gebeden. Daarom neemt Jüngel deze niet als uitgangspunt voor zijn bespreking van de betekenis van bidden. In plaats daarvan wijst hij op wat hij de oervorm van bidden noemt: de noodkreet. Ieder mens kent uit ervaring het roepen om hulp. Das Gebet is ein solcher Schrei. Sagen wir ungeniert: das Gebet ist der Notschrei des Menschen. Und das Wort, das ihm dann über die Lippen kommt, das Wort Gott, ist ein Wort des Anrufes, is ein einziger Schrei nach Hilfe.[3]
Nood leert bidden, maar, zegt Jüngel, dat maakt bidden voor moderne mensen tegelijkertijd zo ergerlijk. Want als de verlichte en wetenschappelijk denkende mens iets niet wil zijn, dan is het hulpbehoevend. Het is daarom begrijpelijk dat de mondige mens van bidden niet wil weten.

Jüngel zet dus precies daar in waar bidden voor moderne mensen nu juist aanstootgevend is: bij het vraaggebed. Andere aspecten van het gebed zoals dankbaarheid tonen, je verwondering uitspreken of je hart luchten lijken voor moderne mensen acceptabeler. Maar vooral het (hulp)vragen roept weerstand op. Verwordt bidden daarmee niet tot het indienen van een wensenlijstje? Is bidden daarmee niet een vorm van egoïsme? In De weg van het gebed stelt K.H. Miskotte dat de eerste vraag van de gelovige de komst van Gods koninkrijk geldt. Dat maakt duidelijk dat het vraaggebed niet verward moet worden met een egoïstisch wensenlijstje. Ook Jüngel pareert de gedachte aan heilsegoïsme, maar met een andere, voor zijn theologie typerende gedachtelijn. Wie bidt, verlaat zich op God, stelt hij. De uitdrukking maakt al duidelijk dat een mens daarbij loskomt van zichzelf. Hij vormt niet langer zelf het centrum. Der betende Mensch ist in diesem Sinn ein ek- zentrischer, ein die kindische Egozentrik hinter sich lassender Mensch.[4] Met de term ‘kindisch’ verwijst Jüngel naar Kant die bidden een kinderachtige bezigheid en ‘bijgelovige waan’ noemde. Wie bidt beeldt zich  in God van zijn in onmetelijke wijsheid bedachte plannen af te kunnen brengen. In plaats van te bidden moet een mens zijn situatie aanvaarden en er zelf de verantwoordelijkheid voor nemen. Jüngel merkt op dat het gebed een kinderachtige bezigheid zou zijn indien we daarmee onze situatie ontvluchten en het bidden de plaats inneemt van verantwoordelijk handelen. Maar …im Gebet lösen wir uns nicht aus diesen Schwierigkeiten und aus unserer Welt, sondern im Gebet bringt wir unsere schwierige Welt uns mit ihr das eigene, ach so schwierige Ich vor Gott. Ihm vertrauen wir uns und unsere Welt an, wenn wir beten.[5]

 

Vergeefs roepen en Gods antwoord
De moeite van moderne mensen met bidden komt niet slechts voort uit de afhankelijkheid en hulpbehoevendheid die het gebed impliceert. De ervaring  van het vergeefse roepen vormt een even groot obstakel. De noodkreet blijft onbeantwoord, hulp blijft uit. God geeft niet thuis. Dit roept de vraag op of God wel in staat is onze gebeden te verhoren. Twijfelde Kant aan de zin van bidden vanwege Gods onveranderlijkheid en alwetendheid, de hedendaagse mens vraagt zich eerder af wat het voor zin heeft te bidden tot een onmachtige God.

Jüngel noemt naast het vraag- en dankgebed ook de klacht als vorm van bidden. Ook die is een schreeuw. Een schreeuw als hulp te laat komt. In die schreeuw klinkt woede en verwijt naar God. Wie tot God klaagt had anders en meer van hem verwacht. Zo klinkt in de klacht hoop door, al is het teleurgestelde hoop. Daarmee staat de klacht tegenover apathie, waarin alle hoop is opgegeven.

Op die manier gaat Jüngel in op de ervaring van het vergeefse roepen. De vraag of en hoe God gebeden verhoort is daarmee echter niet beantwoordt. Bij nader inzien gaat Jüngel daar toch op in. Klassiek geldt dat God te groot is om zich door de biddende mens te laten beïnvloeden. Maar zo’n God is de gevangene van zijn eigen grootheid en goddelijkheid, zegt Jüngel. De God van de Bijbel wordt door het menselijke leed bewogen. Hij wordt er zo door bewogen dat hij mens is geworden en in Jezus Christus in onze dood deelt, opdat wij delen in zijn eeuwig leven. Dat is de grondgedachte in Jüngels theologie. God handelt door te komen en zichzelf op het spel te zetten. Zijn handelen kan daarom niet als een vorm van afstandelijk bestuur gedacht worden. God handelt niet door met een ingreep van buitenaf een stand van zaken te realiseren. God intervenieert niet, maar identificeert zich met de wereld en de mens en vereenzelvigt zich zelfs met diens dood. Hij maakt die tot een deel van zichzelf en overwint zo meer van binnenuit dan van buitenaf het lijden en de dood. Zo is God de eenheid van leven en dood, ten gunste van het leven, zegt Jüngel. Wie bidt zoekt de omgang met deze God. Hij maakt een beweging naar God toe in het geloof dat God zich naar de wereld en de mens toe heeft bewogen en beweegt. Vanuit Gods vereenzelviging met het leed, met onze nood en dood, bestaan er in zekere zin geen onverhoorde gebeden. In het gebed als de omgang met God, vind de mens God, de wereld en zichzelf op nieuwe wijze terug. Dat zet hem anders in het leven en anders in de wereld. Om tenslotte Jüngel nog één keer zelf aan het woord te laten: … wer sich betend vergisst, der wird sich selbst und mehr als sich selber finden. Er wird Gott finden. Und er wird sich von Gott die Augen dafür öffnen lassen, was er in der Welt zu tun hat.[6]  

Jilles de Klerk

[1] Wertlose Wahrheit: Zur Identität und Relevanz des christlichen Glaubens. Theologische Erörterungen III, München 1990

[2] Idem, 397

[3] Idem, 399

[4] Idem, 401

[5] Idem, 400

[6] Idem, 405

In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 11. 13 november 2021