Dordt vergt goede hermeneutiek
Ooit disputeerde ik met Markus Matthias voor en met studenten in de predikantsmaster van de PThU Amsterdam, waar we samen het vak Symboliek verzorgden – hij met speciale aandacht voor de lutherse belijdenistraditie en ik vooral met oog voor de gereformeerde. We werden het niet over alles eens. Het is interessant om het gesprek met hem nu naar aanleiding van mijn boek over de jarige Dordtse Leerregels voort te zetten, en ik dank de redactie van IdW voor de uitnodiging daartoe. Ik herinner me dat zulk ‘voortgaand gesprek’ tussen lutheranen en gereformeerden destijds tijdens de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland nadrukkelijk beoogd werd – maar in de praktijk komt het er al te weinig van.
In Dordt in context probeer ik te doen wat deze titel suggereert: de totstandkoming van de Dordtse Leerregels begrijpen tegen de achtergrond van hun diverse (historische, politieke, theologische etc.) ontstaanscontexten. Matthias verwijt mij nu dat ik daarmee ‘het gezag van Dordt historisch op vele manieren relativeer zonder het theologisch grondig te bekritiseren.’ Hij vraagt zich af of men een belijdenisgeschrift dat nadrukkelijk als leerregel bedoeld en gehanteerd is zo “historisch [kan] verwateren en toch theologisch goedkeuren”. Even afgezien van de vraag of die formuleringen terecht zijn: wat stelt hij als alternatief voor? Dat moet men enigszins tussen de regels door lezen, maar het lijkt erop dat hij de Leerregels min of meer wil platslaan tot een aantal theologische proposities die dan vervolgens naar de afvalberg van de geschiedenis verwezen kunnen worden. Tegen het einde van zijn bijdrage spreekt hij bijvoorbeeld onomwonden over de ‘theologische dwaling van de Dordtse Leerregels’.
Misschien kun je je (geheel in lijn met de controverstheologische afbakeningen van lutheranen en gereformeerden jegens elkaar in het tijdperk van de confessionalisering) nog altijd op deze manier van de belijdenistraditie van de ander afmaken. Maar zo gemakkelijk kan en wil ik me in elk geval niet van mijn eigen belijdenistraditie ontdoen. En ik weet mij gecommitteerd om óók zo maximaal mogelijk recht te doen aan de lutherse geschriften die in de grondslag van kerkorde van mijn kerk zijn opgenomen. Zou omgekeerd van Matthias niet een dergelijke houding jegens ‘Dordt’ verwacht mogen worden? Dat impliceert niet dat er geen kritiek zou mogen zijn. Matthias noemt enkele theologische kritiekpunten, zoals dat de opstellers zich hier en daar buiten de concrete relatie van God en mens opstellen en een soort God’s eye point of view lijken in te nemen. Ik benoem dit soort kritiekpunten niet alleen tamelijk uitvoerig (p. 100-102, 141-149, 172vv.), maar val ze ook bij. Had ik het daar bij moeten laten en de Leerregels terzijde moeten schuiven? Dat zou alleen al formeel in strijd geweest zijn met mijn ooit gegeven belofte om mij ‘te bewegen in de weg van het belijden van de kerk’; die formulering sluit kritiek niet uit, maar vergt wel dat ik mij inspan om me zo constructief tot dat belijden te verhouden. Kritiek hebben op de belijdenis wordt dan zoiets als kritiek hebben op je moeder: je formuleert deze mild en laat zien dat ze er niet mee samenvalt – en je focust vervolgens op de goede en mooie kanten die ze óók had.
Zo benader ik dus de Leerregels. Ook theologie-inhoudelijk brengt dat ons mijns inziens verder. De vraag doet zich immers voor of de betekenis van de tekst na onze kritiek uitgeput is, of dat deze daaronder en daarachter nog een verborgen potentieel bevat. Inzichten wellicht die je niet zelf ook wel had kunnen bedenken, maar die zich juist opdringen als je het even uithoudt met zo’n weerbarstige tekst en doorvraagt naar haar onderliggende motieven. Bij belijdenisgeschriften moet je nooit uitsluiten dat dat iets oplevert. In mijn geval leidde het tot ontdekkingen die verrassend waren en die ik nu niet ga herhalen omdat ik ze in het laatste hoofdstuk van mijn boekje weergeef. Waar het hier om gaat, is dit: hermeneutisch is het van belang ons oordeel niet snel klaar te hebben maar zo’n tekst ‘uit te luisteren’, want zó kom je misschien nog iets aan de weet.
Wat mij betreft gaat dat uitluisteren via de band van de Bijbel. Vandaar dat ik, gestimuleerd door de Leerregels, een exegese van Romeinen 9 in mijn boekje opgenomen heb – en wel één die (net als de Leerregels) de zogeheten phrases duriores, de schurende en verontrustende kanten van dat hoofdstuk, niet wegmasseert maar in hun ongemakkelijkheid laat staan. Ik lees Romeinen 9 daarbij niet als ‘canon in de canon’ zoals Matthias stelt, maar als één van de bijbelse stemmen die net zozeer ons gehoor verdienen als alle andere. Dit temeer omdat het hoofdstuk natuurlijk ook weer geen zwerfsteen is in het NT, maar er in de brieven (ook buiten het corpus Paulinum) en evangeliën tal van andere teksten zijn die evenzeer zoiets als goddelijke verkiezing en verwerping suggereren. Ik zoek er dus naar hoe die verschillende stemmen (ook de meer universalistische) samen kunnen klinken zonder in een kakofonie te belanden. In dat verband doe ik in het laatste hoofdstuk een voorstel voor een interpretatie van Dordt die temidden van die diverse stemmen recht doet aan haar blijvende ‘tegoed’.
Mijns inziens komt op deze manier ook de inhoud van de Leerregels wel degelijk mee. Alleen gebeurt dat niet op een platte, a-historische manier. Relativeer en verwater ik de Leerregels daarmee, zoals Matthias beweert? Dat verwijt hoor ik voor het eerst – zelfs de echte Traditionshüter uit de gereformeerde gezindte hebben dat niet in het boekje gelezen. En mij lijkt: contextualiseren is ook echt iets anders dan relativeren. Een tekst in haar historische, culturele en theologische verbanden plaatsen en van daaruit begrijpen, is wat elke goede prediker, homileet en hermeneut zal doen. Alleen de fundamentalist weigert het. Dan wordt het inderdaad slikken of stikken. Mij lijkt dat een vorm van hermeneutische luiheid: als je snel klaar wilt zijn, kijk je gewoon alleen naar wat er lijkt (!) te staan en vel je daar een oordeel over zonder je te bekommeren om de historische achtergronden ervan. Precies het soort procedé waarvan we, denk ik, onze studenten bij proberen te brengen dat het zo niet moet, want zo ontstaat immers al gauw kortsluiting.
Door de diverse contexten van waaruit Dordt begrepen kan worden te verdisconteren, komt het standaardbeeld dat ‘men’ van de Leerregels heeft er inderdaad beduidend genuanceerder uit te zien. Daar heeft Matthias gelijk in. Maar waarom wil hij daar eigenlijk niet aan, en blijft hij zich blijkbaar liever tevreden stellen met traditionele karikaturen (‘logica van de verschrikking’, ‘God niet kunnen vertrouwen maar alleen vrezen’, etc.)? Wat betekent het voor Matthias eigenlijk dat de kerk belijdt ‘in gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht zoals die is verwoord in (…) de NGB met de Dordtse Leerregels’? (1) Zijn eigen omgang met Luther laat zien dat hij heel goed weet hoe teksten vanuit hun context begrepen moeten worden en zó doorvertaald. Hij is zelfs zo bedreven in die kunst, dat ‘zijn’ Luther vaak opvallend modern aanvoelt, als een soort twintigste eeuwse existentialist… Dat is een wat ander beeld dan dat van de middeleeuwse ‘mens tussen God en duivel’ dat Oberman ons bijbracht – of van de Luther van het beroemde citaat uit De servo arbitrio (1525) over de mens die als een paard ofwel door God ofwel door de duivel bereden wordt en dus allerminst vrij is. Wat zou er gebeuren als Matthias de hermeneutiek van het vertrouwen waarmee hij Luther leest ook op Dordt zou toepassen?
Maar wat vind ik dan zelf van de Dordtse verkiezingsleer, vraagt Matthias (en vragen ook anderen) – klopt die nu of niet? Dan herhaal ik het punt dat bezien op de schaal van de christelijke traditie (zeker de westers-augustijnse) Dordt niet zoveel nieuws zegt. Met Dordt en met vrijwel heel deze traditie geloof ik dat God geen God zou zijn als Hij niet alle dingen leidt en draagt – inclusief ons leven en onze keuzes. Dat heet verkiezing, en de keerzijde daarvan verwerping. Met diezelfde complete traditie (inclusief Dordt!) geloof ik even hartstochtelijk dat de mens geschapen is in vrijheid en verantwoordelijkheid draagt voor zijn eigen keuzes. En zoals fysici tot voor kort het deeltjes- en golfkarakter van het licht niet met elkaar konden verbinden (terwijl ze het goed recht van beide modellen moesten erkennen), zo krijgt de theologie déze twee niet in een systeem. Vandaar mijn voorstel voor een contextuele benadering (175v.): er zijn momenten waarop je mensen moet troosten met de verkondiging dat hun lot voor eeuwig vastligt in Gods barmhartigheid, en er zijn momenten waarop je hen (of jezelf) juist moet ontregelen en voorhouden dat die barmhartigheid bepaald niet vanzelfsprekend is. Een enkele keer kan het misschien beide in één preek of gesprek. Het vergt in elk geval geestelijk onderscheidingsvermogen om te zien wat het Gebot der Stunde is.
Blijft staan dat de Dordtse Leerregels niet pastoraal zouden zijn in de richting van de aangevochten gelovige omdat ze deze zouden terugwerpen op innerlijke ervaringen. Nu zijn geloven en liefhebben niet direct innerlijke ervaringen, zoals Matthias schrijft, maar net als bij Luther acten. Toch heeft hij wel een punt. Of Dordt een syllogismus mysticus (sluitrede vanuit de innerlijke ervaring) leert, is op z’n minst omstreden – Berkhof meende van wel, Berkouwer sprak van ‘een zeer onbillijke beoordeling’ omdat de Leerregels weliswaar aandacht hebben voor psychische gesteldheden maar daar niet in blijven steken. Ik heb het zo getaxeerd dat de Leerregels in elk geval kwetsbaar zijn naar deze zijde, en dat dat in het verdere verloop van de geschiedenis ook duidelijk is geworden. Vandaar dat ik met Graafland spreek over de ‘tragiek’ van de sporen van heilsonzekerheid die Dordt getrokken heeft. Dat neemt echter niet weg dat ze ook zeer pastoraal gelezen zijn en nog altijd zo gelezen kunnen worden: mijn geluk rust uiteindelijk niet in enige capaciteit of receptiviteit van mijzelf, maar enkel in Gods vaststaande keuze voor mij.
Gijsbert van den Brink
Dr Gijsbert van den Brink is hoogleraar Theologie&Wetenschap aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
- De formulering ‘met de Dordtse Leerregels’ laat overigens zien dat de Leerregels zijn bedoeld als nadere bepaling bij de Nederlandse Geloofsbelijdenis, in het bijzonder bij het destijds omstreden geraakte 16e artikel. Alleen al uit zo’n formulering blijkt dat men ze niet moet isoleren uit hun historische verbanden.
(In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 1. 12 januari 2019)