Schrapen aan een palimpsest
SCHRAPEN AAN EEN PALIMPSEST
– (over Archimedes, de stad en trialectische theologie)
Archimedes-Codex
Toen mij als dank voor een lezing het boek De Archimedes-Codex (Amsterdam, 2007) cadeau werd gedaan, dacht ik het eerst te moeten plaatsen in de reeks van de Da Vinci-code. Had ik zo slecht gesproken? Maar het boek bleek een serieuze zoektocht naar de wetenschappelijke inzichten die Archimedes ons heeft nagelaten. Het boek is geschreven door Reviel Netz en William Noel, resp. handschriftkundige en wiskundige.
Veel handschriften uit de oudheid zijn verloren gegaan. Van Archimedes is zijn zogeheten Codex B voor het laatst gesignaleerd in 1311, zijn Codex A in 1564. Geleerden als Leonardo da Vinci en Galileo kenden deze boeken wel dankzij afschriften, maar, zo stellen Netz en Noel: ‘Leonardo, Galileo, Newton en Leibniz wisten niets van het derde boek. Het bevatte twee bijzondere teksten van Archimedes die niet in de Codices A en B stonden. Vergeleken bij werken als deze lijkt de wiskunde van Leonardo kinderspel. Achthonderd jaar na de plundering van Constantinopel (1204) is dat derde boek op het toneel verschenen: de Archimedes-codex, in vaktermen Codex C geheten.’ Dit derde handschrift werd gevonden als palimpsest. Het is niet nodig aan theologisch georiënteerde lezers uit te leggen wat een palimpsest is. De schrijvers wijzen op de Griekse woorden waaruit het woord is samengesteld, te weten van het Griekse palin (= opnieuw) en psan (wrijven).
Codex C, die onderwerp is van het boek van Netz en Noel, was weggeschreven onder een gebedenboek uit 1229. Met behulp van geavanceerde Röntgentechnieken wist men de oude tekst van Archimedes te voorschijn te halen en zijn filosofie te reconstrueren. Schrijvers stellen, dat de twee principes die moderne wetenschappelijke auteurs van Archimedes leerden, de wiskunde van de oneindigheid en de toepassing van wiskundige modellen op de fysische wereld waren. Die toepassing was en is mogelijk, omdat ‘de fysische werkelijkheid bestaat uit oneindige kleine krachttrillingen die tegelijkertijd hun werking uitoefenen.’ Codex C concentreert zich op de wiskunde van de oneindigheid, valt op door een eminente inhoud zowel als stijl. Het belang van Archimedes wordt door Netz en Noel hoog geschat, als zij schrijven dat de latere wetenschap slechts een verzameling voetnoten bij zijn werk is.
Palimpsestische exegese
Van het een komt het ander. Ik permitteerde mijzelf wat te gaan schrapen aan het begrip palimpsest. En zo dacht ik aan het verschijnsel van de palimpsest als inspiratie voor de palimpsestische analyse, ook als methodische idee voor exegese toegepast in de bijbelse theologie. Onderscheid wordt gemaakt tussen hypograaf, de onderliggende tekst, en de hypertekst, de tekst die over de hypograaf heen is geschreven. In het geval van de Archimedes Codex hadden beide teksten niets met elkaar te maken. Interessanter is het, als dat wel het geval is. Dan kan het zijn, dat de hypertekst een creatieve bewerking is van de hypograaf. Delen van de hypograaf kunnen als citaat aanwezig zijn in de hypertekst, de zogenaamde hypogrammen. Het is niet alleen de synchrone structuuranalyse van de tekst, zoals die ons heden tegemoet komt, die wordt toegepast, ook de diachrone lezing, waarin de wordingsgeschiedenis van de hypertekst wordt bestudeerd als creatieve kritiek op én betekenisvolle correctie van de hypograaf door de palimpsestisch auteur. Dat wil zeggen: de wordingsgeschiedenis van een tekst wordt niet gebruikt om de betekenis van een tekst onderuit te halen (historisch-kritische methode). Hoe zou het uitpakken als de tekst van Archimedes en de tekst van het gebedenboek als hypograaf en hypertekst in elkaar grepen?
Stad als palimpsest
Ik ging verder schrapen. Die palimpsestische exegese had mij niet in de eerste plaats geboeid, omdat ik theoloog zou zijn. Dat ben ik niet, ik ben stedenbouwkundige. De relatie is als volgt: in de stedenbouw die wel als postmodern wordt aangeduid (wat het moge betekenen!) wordt de stad wel vergeleken met een palimpsest. Uitgangspunt is, dat de stad een gelaagd geheel is, een accumulatie van natuurlijke en gebouwde landschappen door de tijd heen. Deze landschappen hebben elkaar ‘overschreven’. De stedenbouwhistoricus André Corboz spreekt op die manier over een ‘archeologisch concept van de stratificatie’. Concreet betekent dit, dat in een stadsplattegrond sporen van oudere lagen aanwezig zijn. Maar soms zijn die ook volledig uitgewist, als een nieuw stedenbouwkundig plan werd gebaseerd op het principe van de tabula rasa, laten we zeggen: het wegschrapen van de oude tekst om er in eigen modern handschrift een geheel nieuwe overheen te kunnen schrijven. In de moderne stedenbouw was dat gebruikelijk: eerst alle landschappelijke en stedenbouwhistorische patronen uitwissen en onder ‘opgespoten zand’ bedelven om een frisse start te kunnen maken. Die zogenaamde ‘metafysica van de destructie’ is door het postmoderne denken onder zware kritiek gesteld, omdat de stad uit het domein van de geschiedenis werd gehaald en louter als rationeel ontwerp werd gezien, dat door de menselijke geest uit het niets te voorschijn was gehaald. De stad wordt nu, als reactie daarop, gezien als een ruimtelijk fenomeen met historische dimensie; als een door de tijd heen ontstaan bouwwerk, een irrationele samenlevingsconstructie, met historische lagen die elkaar versterken, maar die elkaar ook uit kunnen doven. Oude lagen zijn vaak nog slechts gedeeltelijk aanwezig in een latere, bovenliggende laag. Het postmoderne denken gaat zover, dat eerst alle in en onder het maaiveld verborgen sporen en patronen moeten worden ‘opgedolven’, alvorens enige creatieve respons is toegestaan en enige nieuwe lijn op het papier van de stadsplattegrond mag worden getrokken. De onderliggende hypograaf bepaalt. Maar vaak is die zo willekeurig afgeschraapt, dat de huidige stedelijke hypertekst (bij gebrek aan één palimpsestische auteur) meestal als een collage wordt beschouwd. Temidden van die collage bevinden zich dan weer losse historische gegevenheden, bijvoorbeeld monumenten, die als stedelijke permanenties worden opgevat, een soort hypogrammen. Kortom: de stad als een tekstueel samenraapsel met allerlei verdwaalde citaten.
Trialectische theologie
Het is goed denkbaar, dat de palimpsestische stedebouw veel zou kunnen leren van de methodische idee van de palimpsestische exegese. De stedenbouw kan dan iets van de theologie opdoen. Kan het ook andersom? De pretentie mag niet te groot zijn, de verwachtingen niet te hoog gespannen; stedenbouw is een simpel ingenieursvak. Maar niets kan worden uitgesloten. Is vanuit Openbaring gelezen het bijbelse verhaal niet een verhaal van de toekomstige stad?
In de stedenbouw is de periode van de dialectiek voorbij (en ook weer niet, want de dialectiek is een onherroepelijk en eeuwig principe, wordt weliswaar opgeheven, maar blijft bewaard). Men spreekt nu over trialectiek. De ruimte is niet alleen Firstspace ( = de ruimte van de empirische waarneming) ) en Secondspace ( = de ruimte van de intentionaliteit), waarbij gedurende de moderniteit de verhouding tussen beide werd gedacht als die tussen lichaam en geest, de laatste zich in de moderne stedenbouw pretentieus uitstrekkend tot een vorm van eschatologische planmatigheid (stedelijk utopische masterplanning) die het lichaam kneedde. ‘Thirdspace’ is de ruimte voor het andere, voor de differentiatie, voor de heterotopie (= gefragmenteerde verzameling mislukte utopieën) en de alternatieve geografieën die de verscheidenheid van het alledaagse leven weerspiegelen. In zijn behandeling van deze Derde Ruimte gaat de geograaf Edward Soja (Thirdspace, 1996) vervolgens weer uit van een ontologische trialectiek, bestaande uit de interactie van ruimtelijkheid, historiciteit en socialiteit (resp. ruimte, tijd en ‘in-de-wereld-zijn’).
Trialectiek staat voor wisselwerking en drie-eenheid. Voor de theologie moet dat heel dichtbij huis klinken. Refererend aan het boek van Netz en Noel: de drie-eenheid als archimedisch punt. Tegelijk met die onwrikbare vooronderstelling ontstaat een trialectische theologie die een wisselwerking inhoudt van (1) openbaring, (2) de directe dagelijkse werkelijkheid, zoals ervaren en geïnterpreteerd door individuen als lid van sociale groepen in hun eigen cultuur en (3) de aan die werkelijkheid onderliggende, gelaagde wordingsgeschiedenis (waarbij ook inbegrepen de fysisch ontstane werkelijkheid als samenstel van trillingen).
Kees Doevendans
Uit: Eugen Rosenstock-Huessy, ‘De vrucht der lippen, waarom vier evangeliën.’ Baarn, 1981. (ingeleid door J. M. Hasselaar)
‘Een mens kan alleen het door God gesproken Woord worden, als hij zelf geen van zijn sterfelijke verklaringen verheft tot goddelijke waarheid.’ (66)
‘Zijn dag was voorbijgegaan. Maar in de nacht die hij achterliet konden de mensen heldere sterren worden, wachtend op het volle licht van een andere dag’.(73)
Hij, de oogst van alle tijden, besloot het zaad te worden van een toekomst die volledig gevrijwaard zou zijn van het los van elkaar bestaan van tijden,’ (110)
‘Ieder mens die een kind van God is is boventallig. Er is geen plaats voor hem in de rapporten, vragenlijsten, statistieken, want hij is net zo weinig geëtiketteerd als het kind in de kribbe voor wie de herbergier geen plaats had. (115)’
‘Het evangelie is altijd het gezonde verstand van morgen, nooit het gezonde verstand van gisteren.’(124)