Bidden om genezing en de kerkelijke agenda
BIDDEN OM GENEZING EN DE KERKELIJKE AGENDA
Graag verbeeld ik me dat de kerk een agenda heeft. Op die agenda staan zaken die in de kerk aan de orde moeten komen of die de kerk in de samenleving aan de orde wil stellen. Een van de onderwerpen die naar een plaats op deze agenda dingt, is ‘Gebed en genezing’. Eigenlijk heeft ‘Gebed en genezing’ zijn plaats op de agenda al ingenomen. Het gebed om genezing hoort tot de kroonjuwelen van de evangelische beweging en sinds zijn oprichting beijvert het Evangelisch Werkverband zich om dit thema in de Protestantse Kerk aanhangig te maken. Wat meer op de achtergrond opereren de Charismatische Werkgemeenschap Nederland en de Nederlandse Lucasorde. Ook zij voeren een pleidooi voor de ‘dienst der genezing’ zoals hun terminologie luidt, wat onder andere resulteerde in het onderdeel ‘Zegening en zalving van zieken’ in het tweede deel van het Dienstboek (2004) en in de gezamenlijke verklaring ‘Gebed en genezing’ (2007).
In dit artikel wil ik de vraag stellen of het thema ‘Gebed en genezing’ een plaats op de kerkelijke agenda verdient. Na mijn inleiding zal duidelijk zijn dat deze vraag een grotendeels academische is. Het thema wordt al besproken, er is al een boekenplank vol over geschreven en het Utrechtse Dienstencentrum startte onlangs een project ‘Ziekte en gezondheid’ om gemeenten te bewegen tot bezinning over het thema (Kerkinformatie, maart 2008). Nu heb ik niets tegen bezinning, maar het spreekwoord leert ons te bezinnen eer we beginnen en mijn bange vermoeden is dat we eigenlijk al begonnen zijn. We zijn al begonnen om de kerk als mogelijke speler op de markt van zorginstellingen en geneeswijzen te positioneren. Lees de titel maar van het verhaal in Kerkinformatie over het project van het Dienstencentrum: ‘Ziekte, geloof en genezing: Wat hebben we als kerk in huis?’ De vraag óf we als kerk iets te zoeken hebben op het terrein van ziekte en gezondheid wordt overgeslagen en de vraag wat ziekte en gezondheid eigenlijk betekenen blijft onbesproken.
Gebiologeerd door ziekte
Het probleem dat ik zie is dit. Moderne westerse mensen zijn gepreoccupeerd met ziekte. ‘Als je maar gezond bent’ is het devies en onder gezond zijn verstaat men een fysiek en geestelijk welbevinden dat, omdat het bepaald wordt door lichamelijke en psychische, dus: tijdruimtelijke factoren, zeer gemakkelijk verstoord kan worden. Het is niet uitzonderlijk als mensen met verdriet, angstgevoelens en spanningen naar de dokter stappen en met pillen weer thuiskomen. Ze zijn ziek en ze willen zo gauw mogelijk weer beter worden. Drukke kinderen zijn ziek, piekerende pubers zijn ziek, neerslachtige volwassenen zijn ziek, sterfelijke mensen zijn ziek. En niemand is er zo slecht aan toe als de kanker- of Alzheimerpatiënt. Omdat ziekte van alle tijden is, is een toename van belangstelling voor gezondheid en genezing in onze tijd opmerkelijk, zeker omdat in een land dat zo’n beetje de beste gezondheidszorg van de wereld heeft, de last van ziekte relatief gering is. Toch is ziekte in onze tijd boeman nummer één en gezondheid is onbetwist het meest begeerde goed.
Als het klopt dat er in onze cultuur momenteel sprake is van een verhevigde fascinatie voor ziekte en gezondheid, dan ligt het op de weg van de kerk om daar vragen bij te stellen. Als zij in plaats daarvan de preoccupatie met ziekte klakkeloos aanvaardt onder de verwijzing naar de Bijbelse opdracht van ziekenzalving en genezing, laadt ze de verdenking op zich dat ze zelf in die preoccupatie deelt. Ze gaat immers voorbij aan de voor de hand liggende vraag of de genezing die zij nastreeft en de ziekte die zij bestrijdt gelijk zijn aan wat de Bijbel ziekte en genezing noemt. Mij lijkt het medisch-biologische idee van ziekte en genezing dermate ver af te staan van het evangelische idee van ziek en gezond dat een kerk die spreekt over genezing in onze gemedicaliseerde wereld wel misverstaan moet worden. Medisch-biologisch gaat de aandacht uit naar lichamen van individuele mensen die disfunctioneren en weer worden opgelapt. Evangelisch gesproken gaat het om de geest van de mens als mens naast anderen, die weliswaar een lichamelijke component heeft, maar die ziek kan zijn zonder lichamelijk ongemak en gezond kan zijn, terwijl het lichaam het begeeft. In een medisch-biologisch gericht tijdvak zal men de kerk die aan genezing doet houden voor een alternatieve geneeswijze en haar, terecht, afrekenen op resultaten. Dit zal haar niet alleen dwingen om het spoor te volgen van de succesvolle gebedsgenezer Jan Zijlstra, maar ook om haar eigenlijke boodschap van genezing tussen haken te zetten.
Gematigder voorstanders van de ‘dienst der genezing’, zoals de Charismatische Werkgemeenschap en de Lucasorde, erkennen dit. Zij gebruiken in plaats van het medisch overgedetermineerde woord ‘gezondheid’ het woord heelheid. God wil de aarde heel maken en dit betekent dat we Hem mogen vragen om ons van onze lichamelijke kwalen te genezen. De vraag is hier of we niet direct weer in het medische denken verzeilen op het moment dat we over ‘lichamelijke’ kwalen spreken en of Charismatische Werkgemeenschap en Lucasorde de winst die ze boeken door te stellen dat God heelheid bewerkt, niet meteen weer verspelen door als per consequentie op te komen voor ziekenzalving en genezingsdiensten.
Onjuiste verwachtingen en willekeur
Mijn vraag was of het goed zou zijn om het thema ‘Gebed en genezing’ op de kerkelijke agenda te plaatsen. Een eerste bezwaar daartegen is dat het bevorderen van de dienst der genezing in een gemedicaliseerde tijd onjuiste verwachtingen wekt en doet alsof de redding van het geloof erin bestaat dat een individu zijn aardse leven voort kan zetten – een interpretatie van het geloof waarvoor wellicht niet alleen de mensen gevoelig zijn die de hedendaagse preoccupatie met ziekte kennen, maar ook die gelovigen die in de afgelopen decennia onder invloed van de christelijke toenadering tot het jodendom het recht op het goede aardse leven als een geloofsartikel zijn gaan beschouwen. Er is nog een tweede en verwant bezwaar. Als men een God verkondigt die specifieke wensen inwilligt, zoals de wens om gezond te worden, maar ook de wens dat vrede ontstaat in het Midden-Oosten of de wens dat in het komende seizoen mijn gewas en arbeid zullen gedijen, dan verkondigt men in principe een willekeurige God. In het geval van de vrede en van gewas en arbeid kraait daar meestal geen haan naar, maar als de ene persoon op gebed geneest en de andere persoon op gebed sterft, heb je wat uit te leggen. Vrijwel niemand zal zeggen dat God aan de zijde stond van degene die genezen is, terwijl Hij degene die gestorven is heeft verworpen. Men zal zeggen dat we hier stuiten op de raadsels in Gods bestuur, maar ik zou ervoor pleiten om nog een stap verder te gaan. Laten we durven stellen dat Gods hoofdwerkzaamheid van geestelijke aard is en dat zij derhalve nooit rechtstreeks uit lichamelijke en natuurlijke effecten zal blijken, tenminste niet in een wereld waarin lichaam en natuur zich van Gods Geest hebben gesepareerd. God wil helen, Hij wil vergeven, Hij wil redden en daarin is Hij een vrije en liefhebbende God. Deze werkzaamheden hebben het vermogen om de mens aan de macht van de zonde te onttrekken, maar dat kan op het niveau van het lichaam nog van alles betekenen. Men kan God verheerlijken door te sterven en door te leven. Daar het lichaam van oorsprong is bedoeld om Gods woonplaats te zijn is gebed om genezing legitiem. Maar in dit gebed gaat het verlangen niet uit naar een bevestiging van de eigen vergeving of redding, maar naar de nieuwe wereld waarin het lichaam zich naar de geest zal voegen. Genezing kan daarom hoogstens als een teken van het komende Rijk worden beschouwd, als een bijzondere genade, maar ze mag niet worden verzwaard tot een bewijs van Gods liefde of zoiets. Het uitlichten van lichamelijke genezing moet niet de indruk wekken dat op dat punt de beslissingen vallen in onze verhouding tot God. Het moet al helemaal niet leiden tot de gedachte: als ik na gebed niet genees, zou ik na gebed ook weleens niet vergeven kunnen zijn.
Moet het thema ‘Gebed en genezing’ op de kerkelijke agenda komen? Sommige mensen zouden zeggen: het staat al op de agenda, want het staat in de Schrift, waarbij men bij voorbeeld denkt aan de teksten over ziekenzalving in het Marcusevangelie en in de brief van Jakobus. Zo’n reactie maakt korte metten met de gedachte van een kerkelijke agenda überhaupt. Alles wat in de Schrift staat is dan immers permanent aan de orde. Dat brengt ons opnieuw bij de vraag: waarom dan ‘Gebed en genezing’ eruit pikken? Om een verantwoorde keuze te maken zou ik menen dat de eigen tijd ook een woordje mag meespreken. Onze tijd hecht groot belang aan fysiek welbevinden en huivert bij het perspectief van kanker en Alzheimer. Gegeven de voorgaande overwegingen over genezing als een afgeleide waarde, zou de gestemdheid van onze tijd mijns inziens vereisen dat de kerk in Jezus’ Naam deze beheksing door het lichamelijke en het natuurlijke doorbreekt. In voormoderne tijden kon ze daar wellicht het genezingswonder bij gebruiken, in onze tijd is dat niet meer mogelijk. Nu moet zij noties als vergeving, redding en geloof op haar agenda zetten, noties die heilsbetekenis hebben ongeacht ziekte of genezing.
Bij het schrijven van dit stuk speelden twee teksten van Paulus door mijn hoofd. In de eerste tekst (1 Timotheüs 6,6) veroordeelt Paulus de vroomheid die uit is op aards gewin en beveelt hij de vroomheid aan die met tevredenheid (autarkeia) begint. Deze tevredenheid heeft betrekking op wat er reeds met Jezus is gebeurd en niet op wat er nog met mij moet gebeuren. In een andere tekst (1 Corinthe 12) bekritiseert Paulus een van de gaven van de Heilige Geest, de tongentaal, omdat deze van geringe betekenis is voor het stichten en onderhouden van de gemeenschap. Ik zou de vraag willen stellen wat de opbouwende en gemeenschapsstichtende waarde is, in onze cultuur, van het gebed om genezing. Als ik weer eens lees van wonderbare genezingen en hoe belangrijk aandacht daarvoor is voor de groei van de gemeente, denk ik weleens stiekem: waarom is de Heilige Geest zo royaal met genezing en zo karig met geloof?
Udo Doedens