Vele boeken in één dik boek
VELE BOEKEN IN ÉÉN DIK BOEK
Uniek
Een uniek boek is verschenen! Alle deuterocanonieke en vele apocriefe bijbelboeken bij elkaar, nauwkeurig vertaald, woord voor woord, en prachtig uitgegeven door uitgeverij Skandalon, met rode cijfertjes en rode bladzijden tussen de boeken. Bovendien bevat dit kloeke (een woord dat je vroeger vaak hoorde) boek 36 afbeeldingen in kleur van de bijbelse gewelfschilderingen uit de kerken van Enkhuizen, Alkmaar, Warmenhuizen en uit de Oude Kerk te Amsterdam. Over de gewelfschilderingen in de Zuiderkerk van Enkhuizen schreef Idelette Otten, verbonden als predikante aan deze kerk, een artikel. Zij vermeldt onder meer dat de predikant en historicus Gerard Brandt in zijn historische beschrijving van Enkhuizen gewag maakte van de schilderingen die in zijn tijd overgestreken waren met een ‘geele verfquast’.
Voor alles uit is er een gedicht van Abel Herzberg, Drie rode rozen, met de regels:
Er is in ieder woord een woord,
Dat tot het onuitspreekbare behoort…
In het ‘Voorwoord’ van Pieter Oussoren en Renate Dekker (koptoloog en egyptoloog) lezen we dat de geschriften die het niet hebben gehaald om in de canon te komen ‘daarom nog niet on-bijbels laat staan verwerpelijk zijn’. ‘We wilden laten zien dat ze [de nieuwtestamentische apocriefen] in verschillende gradaties toch dicht bij de Bijbel staan en dat sommige in de Bijbel niet hadden misstaan’.
Hierna volgen twee voortreffelijke toelichtingen op de boeken van Nico ter Linden en Auke Jelsma. Als je die hebt gelezen, weet je wat je te wachten staat als je verder gaat lezen. Ter Linden laat met een kenmerkend citaat zien hoe onbekommerd Luther omging met een geschrift als Tobit. Het maakte hem niet uit of de geschiedenis wel of niet ‘echt gebeurd’ was:
‘ists ein geschicht, so ists ein fein heilig geschicht, ists aber ein geticht, so ists warlich auch ein recht schön, heilsam nützlich geticht und spiel eins geistreichen poeten’. Ter Linden is uitvoerig over het boek Tobit en terecht. Het verhaal over Tobit en zijn Sara vertelde hij menigmaal bij huwelijksinzegeningen en aan J.W. Schulte Nordholt vroeg hij of deze er een lied bij kon maken. Dat kon hij en het is, zoals Ter Linden opmerkt, een ‘prachtig lied’ geworden. De vierde en laatste strofe luidt:
Zo worden wij elkander toevertrouwd,
de engel wijst de weg, en waar wij gaan
worden wij gaandeweg verwonderd oud
en almaar inniger wordt ons bestaan.
Ter Linden herinnert ons er aan dat van het gebed uit Jezus Sirach (50:22-24) een lied is gedicht door Martin Rinckart tijdens de Dertigjarige Oorlog: Nun danket alle Gott. In het Liedboek is de vertaling opgenomen van Jan Wit (Gezang 44).
Auke Jelsma merkt bij de Brief aan Laodicea op dat deze zonder problemen had opgenomen kunnen worden in de lijst van canonieke geschriften van het Nieuwe Testament. Hij strookt met de overige brieven van de apostel. Maar dan volgen de woorden: ‘hij bevat alleen niets nieuws’. Omdat zij een rol spelen in het verhaal van het Evangelie van Pseudo-Matteüs neemt Jelsma aan dat het verhaal wel bedoeld zal zijn voor kinderen. In het verhaal van het Evangelie van Tomas de Israëliet is en blijft Jezus een moeilijke jongen. Jelsma concludeert: ‘Echt een verhaal voor kinderen. Zo zal het ook wel bedoeld zijn’. Voor de Handelingen van Paulus en Tekla gebruikt hij het woord ‘roman’. ‘Deze roman behoort tot de bekendste verhalen over de apostel Paulus.’
Aan het einde van het boek zijn fragmenten van de Sibyllijnse Orakels opgenomen. Heel de verzameling, aldus Oussoren, zou nog jaren vertaalwerk vergen en bovendien zouden er nog honderden bladzijden aan het boek worden toegevoegd. Jelsma noemt de wijze waarop de functie van Egypte bij de komst van Christus in de orakels wordt weergegeven opvallend. Evenzeer is opvallend de veronderstelling dat de stad Rome in de toekomst te gronde zal gaan. Jelsma is niet onbekend met het feit dat in het laatmiddeleeuwse Dies Irae de Sibylla naast David wordt gezet als aankondigster van het laatste oordeel: ‘teste David cum Sibylla’ (zoals David met Sibylla betuigt). In Gezang 278:1 wordt Sibylla niet bij name genoemd; het is daar geworden: ‘zoals de profeten leren’.
Het is een gelukkige greep geweest Ter Linden en Jelsma te vragen toelichtingen te schrijven voor Buiten de vesting en beiden – dat is zonneklaar – hebben ze met plezier geschreven.
Kerstfeest
Dit nummer van ons blad verschijnt omstreeks kerstfeest. Daarom lijkt het me aardig om wat weer te geven uit de boeken over de geboorte van Christus.
In de Psalmen van Salomo, volgens Nico ter Linden ontstaan in het midden van de eeuw voor Christus, wordt uitgezien naar de komst van de messias (psalmen 17 en 18), ‘een zoon van David, opgestaan als hun koning, op het tijdstip dat gij, o God, voor hem hebt uitgekozen om over uw knecht Israël koning te worden’. Deze gestalte zal zich als gezalfde des Heren over zijn volk ontfermen.
In het Evangelie van Pseudo-Matteüs wordt over de geboorte van Jezus gesproken:
Op de derde dag
sinds de geboorte van de Heer
is Maria uit de grot geschreden
en een stal binnengetreden;
ze heeft de jongen in een kribbe gelegd,
en os en ezel hebben hem aanbeden.
De stal en de kribbe zijn er, de os en de ezel zijn erbij gekomen en ze zouden voortaan telkens worden genoemd als het geboorteverhaal wordt verteld. Oussoren heeft het over de kribbe en gebruikt niet het in de context van Lukas 2 aanstellerige en ondichterlijke woord ‘voederbak’, met welk woord men zich bovendien verwijdert van de 12 kerstliederen met het woord ‘kribbe’ uit het Liedboek. (Ik ben benieuwd hoe het gaat als in de kerstdienst het woord ‘voederbak’ zal klinken en de gemeente zal zeggen: ‘ze zijn er met de kribbe vandoor gegaan; als de herders nu maar het kindeke kunnen vinden’.)
In dit Evangelie van Pseudo-Matteüs zijn ze op reis, bij Jozef zijn drie jongens en bij Maria een meisje. Ze komen bij een grot en Maria wil daar uitrusten. Plotseling komen uit de grot vele draken. De jongens worden ontzettend bevreesd en schreeuwen het uit. Maar Jezus als een piepkleine Joris treedt niet één draak maar vele tegemoet:
Toen is Jezus neergedaald van de schoot
van zijn moeder en vóór de draken
op zijn voeten blijven staan
en zij hebben hem aanbeden,
en toen zij hem aanbeden hadden
zijn ze weggegaan.
Maria en Jozef waren bang dat het kindje per ongeluk door de draken gekwetst zou worden, maar Jezus zegt:
Wilt niet vrezen en slaat er geen acht op
dat ik nog maar een kindje ben:
ik ben immers een volmaakte man
geweest en ben dat nog steeds…
Jezus, een klein kind in de kribbe en op de schoot van zijn moeder en tegelijk een volmaakte man!
In het Voor-Evangelie van Jakobus wordt uitvoerig gesproken over Anna en Joachim, de ouders van Maria, de Moeder des Heren en over Jozef die geen raad weet met de zwangere Maria. Op de dag van de geboorte is er een lichtende wolk die de spelonk overschaduwt. Er verschijnt een zo groot licht dat de ogen het niet kunnen verdragen. Even later heeft dat licht zich teruggetrokken totdat de zuigeling verschijnt;
die komt en neemt een borst
bij zijn moeder Maria.
Later komen de magiërs die zeggen dat zij een totaalgrote ster hebben zien stralen tussen de sterren die zo verbleekten dat het leek alsof zij niet meer schenen. En zó zijn zij tot de kennis gekomen dat er voor Israël een koning is geboren. Er is nog veel meer te vertellen over de wijze waarop over de geboorte van Christus wordt gesproken, maar men heeft nu een idee kunnen krijgen.
Wie Buiten de vesting aanschaft heeft een kostbaar boek in handen!
M.G.L. den Boer
Buiten de vesting – een woord voor woord vertaling van alle deuterocanonieke en vele apocriefe bijbelboeken, vertaald door Pieter Oussoren en Renate Dekker. Uitgeverij Skandalon. Prijs e 46,50.