Bewaarde tranen (Psalm 56: 9)
BEWAARDE TRANEN
Gij die mijn wankelingen telde, doe ook mijn tranen in uw fles, horen die niet in uw telling? Psalm 56, 9 (Naardense bijbel)
F. M.Th. Böhl vond de beeldspraak van de tranen, bewaard in een kruik of lederen zak ‘eigenaardig’. Eigenaardig, waarschijnlijk in de zin van ‘opmerkelijk’, onze bijzondere aandacht vragend.
Piet Oussoren kiest voor de vertaling ‘fles’. Fles of kruik, dan wel lederen zak, in ieder geval een voorwerp, geschikt om wat kostbaar is, te conserveren. In de oude psalmberijming werd gezongen: Mijn tranen hebt G’in uwe fles vergaard. Daar geen vraag meer, maar het is al zo ver, de tranen zitten in de fles.
In psalm 56 horen we de klachten van iemand die in nood is, hij is vertrapt, bedreigd en zijn woorden worden ‘verminkt’. Bovendien is hij een mens met ‘wankelingen’; hij gaat door de wereld als een kleuter. Elk ogenblik kan hij vallen. Wat hem overkomt kan hij niet het hoofd bieden. Hij is nog veel te klein en te zwak en dat zal hij blijven.
De moedeloosheid krijgt echter niet de overhand. Als een bevreesde, juist als een bevreesde, zoekt hij veiligheid bij de Here God: ‘bij God wiens woord ik loof, bij God weet ik mij veilig’ (verzen 4 en 5, herhaald in de verzen 11 en 12). Calvijn tekende bij deze woorden aan: ‘Hoewel het mag schijnen dat God mij heeft verlaten, toch zal ik rusten in zijn woord….’ De nood wordt niet geloochend. Ook al is het waar, zo zegt Calvijn, dat God de gelovigen voorziet van allerlei redenen om Hem te loven, toch kunnen ‘de gelovigen nauwelijks drie stappen doen tenzij zij hebben geleerd alleen te leunen op het woord’.
In de psalm angst, bedreiging, belagers van alle kant. Het blijft er zo staan, het wordt niet vergoelijkt. Maar de herinnering aan Gods liefde, trouw en ontferming, zo getuigde John Newton,
Forbids me to think
He’ll leave me at last
In trouble to sink
De tranen die staan voor de nood, het leed, het verdriet, niet alleen van ons persoonlijk, maar ook van de kerk en van de wereld, moeten ernstig worden genomen, in ieder geval door God. Het is verschrikkelijk als de tranen voortijdig worden gedroogd, als ze in vergetelheid raken, als er zou worden gezegd: zo erg is het nou ook weer niet, je moet je niet aanstellen, grote jongens huilen niet, de tijd heelt alle wonden. De tranen moeten worden bewaard en geregistreerd, in de gedachtenis blijven om mee te gaan naar de toekomst, wanneer alles helder en licht zal worden.
De Heer Jezus is tot tranen toe bewogen geweest, tranen om de dood van een vriend, tranen om een stad, de stad Jeruzalem, getroffen door een catastrofe en de hogepriesterlijke tranen (Hebr. 5,7). Die tranen zijn in gedachtenis gebleven, bij God en bij de gelovigen van alle tijden en plaatsen.
God verwacht ons bij zich, als Hij bij de mensen zal wonen, met tranen in de ogen. Tranen die Hij zal afwissen, de moederlijke handeling van God de Vader. En dan pas zal er geen heugenis meer van de tranen zijn. Er wordt niet meer geteld. De kruik wordt geleegd. We zullen geen traan meer laten.
M.G.L. den Boer