Dementie: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt?

logoIdW

 

‘Groot is dat vermogen, dat mijn geheugen is, geweldig groot, mijn God!’ De kerkvader Augustinus is diep onder de indruk van het herinneringsvermogen van de mens. En inderdaad, ons geheugen is fenomenaal. De gevolgen zijn dan ook verstrekkend als door dementie het geheugen het af laat weten. Dementie is een ontluisterende ziekte, die vragen stelt bij de waardigheid van het mens zijn. Hoe kan er vanuit Bijbels perspectief naar gekeken worden en wat betekent dat voor het pastoraat?

 

Wat is de mens…

Dementie is in onze tijd een gevreesde ziekte. Niet zelden hoor ik mensen zeggen, dat als zij door dementie getroffen worden het leven voor hen geen waarde meer heeft. Door deze ziekte raakt de mens juist de waarden kwijt die in onze individuele Westerse cultuur zo belangrijk zijn, zoals autonomie, onafhankelijkheid en de ontwikkeling en ontplooiing van ons mens-zijn. Onze cultuur wordt gekenmerkt door het Cogito ergo sum, ‘Ik denk, dus ik ben’ van René Descartes (1596-1650). Door te denken word ik mens, besta ik, kan ik mijn leven zelf vormgeven. Als bij iemand het denkvermogen en geheugen wordt aangetast, raakt hem dat in het diepst van zijn mens-zijn. Wellicht ligt daar voor een deel de bron van angst voor dementie, dat het mens-zijn je ontnomen wordt door deze aandoening.

De van oorsprong Australische filosoof Peter Singer (geboren in 1946) dacht er ook zo over. Deze hoogleraar bio-ethiek aan de universiteit van Princeton beargumenteerde dat iemand met dementie niet volwaardig meetelt vanwege een ernstig tekort aan rationaliteit, autonomie en zelfbewustzijn. Mensen met dementie waren voor hem ‘non-personen’. Ze zijn volgens hem hun fundamentele menselijkheid kwijt. Hij erkende dat hun levens enige waarde kunnen bezitten voor zover zij meer plezier dan pijn ervaren, maar als de balans doorslaat naar het lijden is het volgens hem moeilijk om in te zien waarom we zulke wezens nog in leven moeten houden. Hij was een principieel voorstander van euthanasie bij mensen met dementie. De stelligheid waarmee hij dit beweerde werd anders toen zijn eigen moeder de ziekte van Alzheimer kreeg. Na verloop van tijd belandde zij onder zijn eigen criteria van menselijkheid: nauwelijks herinnering meer en een gebrekkige herkenning van anderen. Volgens zijn filosofische maatstaven was ze niet langer een persoon en was zij in fundamentele zin haar mens-zijn kwijt geraakt. Toch handelde hij niet in overeenstemming met zijn eigen uitgangspunten. In plaats van een verzoek om euthanasie besloot hij zo goed mogelijk voor haar te zorgen. Hij zette zich er volledig voor in om zijn moeder de beste zorg te geven die voor handen was. Toen hij door een interviewer van de New York Times met deze discrepantie tussen woord en daad geconfronteerd werd, gaf hij schoorvoetend toe: ‘Ik denk dat dit me heeft laten zien hoe ingewikkeld dit soort vraagstukken zijn. Misschien is het moeilijker dan ik dacht, omdat het allemaal anders wordt wanneer het om je moeder gaat’.

Wat Singer in zijn filosofische uitgangspunten over het mens-zijn over het hoofd zag, was dat relaties bepalend zijn voor onze menselijkheid. De joodse filosoof Martin Buber (1878-1965) benadrukt in zijn hoofdwerk ‘Ik en Gij’ de relationaliteit van de mens. Voor Buber staat niet de individuele mens centraal met zijn rationaliteit en zelfbeschikking, maar de relatie tussen mensen. De ontmoeting van mens tot mens is volgens Buber het echte leven. Vlak na de schepping van de mens zegt God: ‘Het is niet goed, dat de mens alleen zij’ (Genesis 2:18). Mensen zijn niet gemaakt om alleen te zijn. De mens is aangelegd om relaties met anderen aan te gaan. De kern van ons mens-zijn is de relatie met de ander, onze medemens en de relatie met de Ander, met God.

Door relaties en ontmoetingen met anderen worden mensen met dementie in hun mens-zijn bevestigd. In die ontmoetingen kunnen ze zich weer vader of moeder, opa of oma, vriend of vriendin voelen. Ondanks de afname van het geheugen blijft iemand met dementie in relationeel opzicht wie hij of zij was. Zo’n iemand blijft opa of oma, vader of moeder, vriend of vriendin. Het mens-zijn van iemand met dementie wordt bevestigd door hem of haar te benaderen vanuit de verbondenheid, vanuit de relatie.

 …dat Gij zijner gedenkt?

Voor Buber zijn het de relaties die het mens-zijn bevestigen, relaties met andere mensen en ook de relatie die God met de mens heeft. De relatie van God tot mens blijft altijd bestaan, zelfs wanneer door dementie gedachten verward raken en herinneringen zodanig vervagen dat de ander niet meer herkend wordt. De relatie met God is gebaseerd op zijn liefde. Die liefde verwelkt niet door de ziekte van Alzheimer. Door de liefde, door de Ik-Gij relatie is ons mens-zijn in God geborgen.

De relatie van God tot mens blijft altijd bestaan. Zij is niet afhankelijk van onze verstandelijke vermogens. Als mensen niet meer aan God kunnen denken, dan denkt God nog wel de mens. De dichter van Psalm 8 vraagt zich met verwondering af: ‘Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, het mensenkind dat Gij naar hem omziet?’ (Psalm 8:5). Noordmans stelt dat deze psalm staat in het teken van het zwakke. Het gaat volgens hem niet om de sterke mens met zijn overwinningen, maar om het zwakke en kwetsbare. Hij wijst naar het derde vers: ‘Uit de mond van kinderen en zuigelingen. hebt Gij sterkte gegrondvest’. Kinderen en zuigelingen staan in de Bijbel naast elkaar als slachtoffers (1 Sam. 15:3; 22:19; Jer. 44:7; Klaagl. 2:11). God denkt aan de mens, de zwakke ondermaanse mens en daarin ook aan de mens die zelf amper meer tot denken in staat is. Want al vergeet iemand door dementie wie hij is en zijn eigen naam, God zal hem nooit vergeten. ‘Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik u niet. Zie, Ik heb u in mijn handpalmen gegrift’ (Jesaja 49:15-16a).

Deze teksten kunnen een troostende en bemoedigende werking hebben, maar het gevaar bestaat dat deze teksten te gemakkelijk worden toegepast en dat zo aan het soms diepe lijden van dementie geen recht gedaan wordt. Dit kan bijvoorbeeld als ze enkel eschatologisch bedoeld zijn, dat God hen niet vergeet bij het eind der tijden: ‘Stil maar wacht maar, alles wordt nieuw’. Toch is het denken van God, zijn niet vergeten van de mens, een werkelijkheid, die niet alleen op de toekomst is gericht maar juist ook in hier en nu van betekenis is. Jezus heeft zelf gezegd: ‘En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld’ (Mat. 28:20). Hij is alle dagen nabij, ook in het lijden. Of zoals Bonhoeffer in een brief schreef: ‘Alleen de lijdende God kan helpen’. Door de incarnatie, het kruis en de opstanding laat God zien dat Hij diep betrokken is op de mens in lijden en in geluk. Deze God, die het menselijk lijden, de eenzaamheid en de worsteling, zelf ervaren heeft, zal aan elk mens blijven denken, juist als deze mens verzinkt in het vergeten.

 Pastoraat

In het pastoraat aan mensen met dementie kom ik soms momenten tegen, waarin deze mensen iets laten zien van hun relatie met God. Ik denk dan bijvoorbeeld aan een mevrouw die zover in haar dementie zat dat ze allen nog maar zat te staren. Ze reageerde bijna nergens meer op. Aangezien ik wist dat deze gelovige mevrouw van zingen hield ging ik een aantal bekende liederen bij haar zingen: ‘De Heer is mijn Herder’ en ‘Wat de toekomst brenge moge’. Ze bleef onbewogen zitten staren. Enigszins teleurgesteld dat ze geen enkele reactie gaf op mijn poging om contact te maken legde ik mijn hand op de hare en zei haar gedag. Toen ik opstond, schrok ze op en zei: ‘Die liedjes waren mooi. Amen, ja amen’. Even voelde ik me op heilige grond staan. Ze was geraakt door wat ik zong. Op zulke momenten ervaar ik dat God er als derde bij aanwezig is, dat Hij de mens niet vergeet. Ervaringen als deze zijn voor mij een stimulans om door te gaan en contact te zoeken met mensen met dementie, want ook al merk ik soms niets, toch kan een lied of gebed de mens met dementie goed doen, zonder dat deze daar direct uiting aan kan geven.

Vanuit de tekst dat God de mens gedenkt gaat er voor mij ook een appel uit om mensen met dementie te blijven opzoeken. In alle drukte, urgente oproepen en vragen van mondige bewoners van het verpleeghuis ervaar ik vanuit deze tekst de oproep om ook de stille mensen, die verzonken zijn in dementie, te blijven zien. Het is voor mij een aansporing om met vallen en opstaan te getuigen en er getuige van te zijn dat God de mens niet vergeet.

Aart van Drie

A. van Drie is geestelijk verzorger in SZR-Vrijthof, Tiel