De gelatenheid van Helmut Schmidt
DE GELATENHEID VAN HELMUT SCHMIDT
Sinds ik tijdens mijn theologiestudie geconfronteerd werd met de vraag of christenen niet radicaal voor het socialisme moeten kiezen, heeft de relatie tussen geloof en politiek mij geboeid. Daarbij keek ik altijd vanzelfsprekend vàn het geloof náár de politiek. Vanzelfsprekend, want het geloof moest normerend zijn en het perspectief op de samenleving vormen. Daarin zijn vele theologen mij voorgegaan. De thema’s van de tweerijkenleer en de theocratie kennen een rijke traditie en de roep om ‘profetisch spreken’ klinkt soms luid. De bestudering van de verhouding van theologie en politiek helpt je tot keuzes te komen in het eigen tijdsgewricht en deel te nemen aan het gesprek in de christelijke gemeente. En soms gaan theologen, Abraham Kuyper bijvoorbeeld, de politiek in om dat gesprek met andere middelen voort te zetten.
Maar hoe beleven politici zelf het verband tussen hun politieke inzet en hun geestelijke bronnen? Daarover zijn zij vaak terughoudend, zeker in geschrifte. Toch is het juist voor de theologische discussie relevant daarover geïnformeerd te zijn, zowel met het oog op het ‘realiteitsgehalte’ van theologische claims als vanwege de mogelijkheid dat politici gezichtspunten openen die de theoloog nog niet had opgemerkt.
De meeste politici zijn geen filosofen en laten zich over het algemeen bescheiden uit over hun spirituele bronnen. De uitzonderingen zijn echter boeiend.
Gelassenheit
De eerste die mij op dit punt intrigeerde is de voormalige Duitse Bondskanselier Helmut Schmidt. Na zijn ambtsperiode (1974-1982) is hij mede-uitgever van Die Zeit geworden en heeft hij in en buiten dat kader veel gepubliceerd, vaak over concrete politieke thema’s, maar ook over zijn levenshouding. Die omschrijft hij als christelijk zonder belijdend kerkelijk karakter, met bovendien een uitdrukkelijke vermelding van de stoïcijn Marcus Aurelius.
Zijn spiritualiteit benoemt hij als ‘gelatenheid’.
Ik ga proberen aan te geven wat hij daarmee bedoelt en geef eerst twee citaten.
‘Bachs muziek is op vele momenten in mijn leven telkens opnieuw een bron van innerlijke vrede geweest – tegelijk een hulp bij het versterken van de eigen krachten, een bron van innerlijke gelatenheid.’1
‘Marcus Aurelius begeleidt mij nu al 75 jaar. Toen ik 15 was en geconfirmeerd werd, heeft een oom mij de Overpeinzingen gegeven. Het was een ongewoon geschenk, dat mij al gauw fascineerde. In dat boekje heb ik in de loop van mijn leven telkens en telkens weer gelezen. Wat fascineerde u zo? De voortdurende vermaning je plicht te vervullen, gecombineerd met de aanmoediging tot innerlijke gelatenheid. Blijkbaar was Marcus Aurelius niet van nature zonder meer een gelaten mens, maar heeft hij ook zichzelf telkens weer tot gelatenheid gemaand.’2
Bij gelatenheid denken wij al gauw aan de stoïcijnse apatheia: een passieve, berustende levenshouding waarmee je overeind probeert te blijven in het wisselend lot. Het is de levenshouding waartegen Miskotte fulmineert, bijvoorbeeld in zijn boek over Job, Antwoord uit het onweer. Daar beschrijft hij de berusting als een heidense, natuurlijke stijl, die het ook bij christenen goed doet, als geloof in Gods voorzienigheid: wie maar rustig en stil zich steeds voegt naar Gods wil… Daartegenover plaatst Miskotte de joodse stijl: niet ophouden met vragen, opstaan tegen het lot!
Bij Schmidt ademt gelatenheid echter juist kracht. Het gaat er niet zozeer om je bij de dingen neer te leggen. Gelatenheid stelt je juist in staat tot iets te komen. Die werking zal het bij de oude Romeinen ook wel gehad kunnen hebben, maar de filosoof Gerard Visser wijst er in zijn Gelatenheid op, dat het woord in het Duits een lichtere toon heeft. Voorbeeld: als een kind voor het eerst een muziekuitvoering geeft en opvallend ontspannen optreedt, dan kan dat in het Duits worden weergegeven als ‘recht gelassen’.3 Het gaat dan eerder om rust als bron van kracht om het hoofd op te heffen dan om berusting als buiging van het hoofd. Men kan zelfs gewagen van een ‘heiterer Gelassenheit’. In een analyse van Meister Eckhart legt Visser ook een verband tussen gelatenheid en Jezus’ oproep om alles los te laten en hem te volgen. Door Jezus te volgen verlaat je je op hem. Naar we mogen aannemen heeft Schmidt van die associatie geen weet, maar het maakt ons gevoelig voor de ruimere sfeer van het woord dan wij gewend zijn. Vermoedelijk komt de ‘ontspannen’ houding uit het voorbeeld van Visser het dichtst bij wat Schmidt wil aangeven. En we kunnen ons voorstellen dat Bach helpt bij het ontplooien van deze deugd, inclusief de Heiterkeit.
Intussen komen we hier in aanraking met een betrekkelijk ongerichte spiritualiteit, vooral als we zoals ik zelf ernaar kijken met de normatieve blik van de roeping tot de strijd om gerechtigheid. Je hoopt toch, dat zo iemand leeft uit een gevùlde stilte.
Zelfonderzoek
Toch heeft de ontmoeting met Schmidt me aan het denken gezet. Zou hij een andere politieke figuur zijn geworden als hij rond Bach geloof had gezegd in plaats van gelatenheid, en rond zijn confirmatie Augustinus in plaats van Marcus Aurelius ten geschenke had gekregen? Had hij andere politieke keuzes gemaakt rond kernbewapening als hij zich verlaten had op Jezus? Vreemde vragen natuurlijk, maar ik onderzoek er vooral mezelf mee. Bedoel ik met geloof iets dat ik niet kan zeggen met gelatenheid? Is Bonhoeffers Ergebung iets anders dan gelatenheid? Ja, geloof is overgave aan Jezus Christus en gelatenheid is enkel binnenwerk. Maar als we het heil buiten onszelf in Christus vinden, verkeert dan de ziel in een andere toestand dan die van de gelatenheid? We hebben in barthiaanse kring ooit afgesproken, dat we dit soort vragen beter niet kunnen stellen en dat we het over de inhoud moeten hebben, die Sache. (Beter over de fides quae dan over de fides qua.)
Maar ook als we aan de kant van recht en gerechtigheid beginnen en die woorden niet ideologisch opvatten maar als levende woorden van de gekruisigde en opgestane Heer, als een roeping dus, dan nog zou het kunnen zijn dat ik als politicus geen ander woord vind om te zeggen wat die roeping met mij doet dan het woord inspiratie. En als ik iets verder zou gaan en ‘de zaak’ toch politiek zou thematiseren, dat wil zeggen geloof en macht sterker zou verbinden, dan zou ik woorden van Schmidt op mijn weg vinden, die ik inmiddels zelf ook al lang heb bedacht: ‘Wantrouw elke politicus die zijn godsdienst tot machtsinstrument maakt. Mijd politici die hun godsdienst, gericht op de toekomende wereld, vermengen met politiek in deze wereld.’
Hoe ik het ook wend of keer, het lukt mij niet om me voor te stellen, dat Schmidt als hij een Christus-belijder was geweest, een andere politiek had voorgestaan, ook niet dat hij die andere, ‘christelijke politiek’ voor had moeten staan.
Hoe het Schmidt zelf met kerk en geloof vergaan is, wordt uit het volgende citaat duidelijk.
‘Ik groeide op tijdens het Nazi-regime; begin 1933 was ik net 14 geworden. Gedurende mijn acht jaren van gedwongen militaire dienst had ik mijn hoop gesteld op de christelijke kerken in de tijd na de verwachte catastrofe. Maar na 1945 maakte ik mee hoe de kerken niet bij machte waren de moraal te herstellen noch democratie en rechtsstaat. Mijn eigen kerk worstelde nog steeds met Paulus’ Romeinenbrief: ‘Onderwerp u aan de overheden.’
In hun plaats speelden aanvankelijk enkele ervaren politici uit de Weimar periode een belangrijke rol: Adenauer, Schumacher, Heuss bij voorbeeld. Toch waren het bij de start van de Bondsrepubliek niet zozeer de oude Weimarers, maar was het veel meer het ongekende economische succes van Ludwig Erhard en van de Amerikaanse Marshall hulp, dat de Duitsers bewoog tot vrijheid en democratie en hen positief stemde tegenover de constitutionele staat. Voor die waarheid hoeven we ons niet te schamen. Sinds Karl Marx weten we immers dat de economische werkelijkheid politieke overtuigingen beinvloedt.
Als gevolg hiervan bleef ik teleurgesteld over de invloedssfeer van de kerken, niet alleen moreel, maar ook politiek en economisch. In de kwarteeuw na mijn kanselierschap heb ik veel nieuwe dingen geleerd en veel gelezen. Ik heb iets meer geleerd over andere godsdiensten en iets meer over filosofieën, waar ik vroeger zo vertrouwd mee was. Deze verrijking heeft mijn religieuze tolerantie versterkt; en tegelijk heeft het me op grotere afstand van het christendom geplaatst. Niettemin noem ik mezelf een christen en blijf ik in de kerk, omdat het tegenwicht biedt aan moreel verval en veel mensen troost biedt.’ 4
Dit vind ik niet alleen een begrijpelijke ontwikkeling, maar ik ben ook blij dat er zulke persoonlijkheden zijn. Het maakt theologisch denken over politieke thema’s niet zinloos, maar het is meer de noodzakelijke kritische oefening in waakzaamheid dan een politiek bruikbaar werk.
Salus publicus suprema lex
Laat me besluiten met twee citaten uit Schmidts ‘balans’ Ausser Dienst:
‘Slechts zelden zal een politicus in zijn politieke of filosofische overtuigingen of in zijn godsdienst hulp vinden voor zijn beslissingen. Altijd weer zal hij op zijn verstand aangewezen zijn. Hoe moeilijker een kwestie, des te belangrijker de rationele inspanning. Uiteindelijk komt het echter op het persoonlijke geweten aan. Het geweten zal de politicus aan de grondwaarden herinneren, die hij niet mag aantasten. Wie ertoe bijdraagt dat de deugden in het publieke bewustzijn verankerd blijven, die levert aan het algemeen welzijn, de salus publicus, een noodzakelijke dienst.’
‘Waarop het mij aankomt, zijn de deugden, die ik ‘burgerlijke’ deugden noem: de deugd van het verantwoordelijkheidsbesef, de deugd van de redelijkheid en de deugd van de innerlijke gelatenheid. Hoewel ik in mijn leven niet innerlijk gebeden heb, hebben toch twee gebeden mij diep aangesproken, namelijk het Onze Vader en veel later het ‘Serenity Prayer’ van de Amerikaan Reinhold Niebuhr: “Schenk me de gelatenheid de dingen te verdragen die ik niet veranderen kan; geef me de moed dingen te veranderen die ik veranderen kan; schenk mij de wijsheid beide van elkaar te onderscheiden.”’5
Gerrit de Kruijf
Auteur is emeritus predikant (PKN) en hoogleraar Christelijke Ethiek in Leiden
1 Uit: Vom deutschen Stolz – Bekenntnisse zur Erfahrung von Kunst, Berlin 1986; gecit. in Die Zeit 63 (2008), nr. 52, Sonderbeilage.
2 Uit: ‘Auf eine Zigarette mit Helmut Schmidt’, serie in ZeitMagazin.
3 Gerard Visser, Gelatenheid, Amsterdam 2008, p. 201.
4 Uit: ‘On a politician’s ethics’ (Seventh Global Ethic Lecture by Helmut Schmidt, Tübingen, 8 mei 2007).
5 Uit: Ausser Dienst (2008), p. 335v.