Een stukje van het oor

logoIdW

EEN STUKJE VAN HET OOR

Zo zegt de HERE: Zoals een herder uit de muil van de leeuw twee pootjes redt of een stukje van het oor, zo zullen de Israëlieten gered worden. (Amos 3: 12)

Gered worden is verschrikkelijk. Dat weet de soldaat die in Afghanistan vocht. Zijn auto liep op een bermbom. Zijn makkers in de wagen achter hem konden hem nog redden. Zij vonden hem met een nog kloppend hart, God zij dank. Gered en wel is hij weer thuis in het Vaderland. Zonder armen en benen.

‘De HERE is mijn herder.’ Amos neemt het aloude beeld van God als herder en Zijn volk als kudde op, maar hij keert het beeld nu een keer zo, dat weer een andere kant van Hem en van ons naar boven komt. Hij kan dat doen, omdat hij als veehouder zelf het landleven kent, en als profeet tegen wil en dank (7: 14-15) de Geest gekregen heeft. Eigen ervaringen kunnen tot een dieper verstaan van God leiden.

Bij Amos leiden ze tot een dieper verstaan van redding. Hij zal zelf wel eens twee hoefjes van een kalf teruggevonden hebben in het land. Dat was er van over, van het leven dat hij geboren had zien worden. Zo, dacht hij in zijn boerse, maar diepe geest, zo redt de HERE ons. Ik ben geen profeet, ik ben een stukje van een oor.

Zijn tijdgenoten zijn zeker van God en zeker van hun redding. Het ‘ja’ Gods tot Israël heeft voor eens en voorgoed geklonken. Des HEREN tempel zijn wij, Zijn oogappel. Onheilsprofeten worden daarom niet getolereerd. ‘U mag niet profeteren tegen Israël!’ (7: 16).

Maar Amos schouwt dieper en verder. Als de ezel van Bileam is hij, een dier uit de provincie dat huivert voor God, terwijl in de steden de rijken zich rijk wanen met hun feesten met, natuurlijk, een religieus tintje.

Twee woorden heeft deze boerenknecht uitgevonden: ‘dag van de HERE’ en ‘rest’. Ze komen allebei voor het eerst bij hem voor. Die dag is een dag van oordeel en duisternis. Weer kleurt hij hem met zijn eigen ervaringen: ‘Zoals iemand die vlucht voor een leeuw, en dan een beer tegenkomt – zo zal die dag zijn.’ (5: 19) Een rest zal gered worden, een overblijfsel, een stukje van het oor.

Over redding moeten we maar niet te makkelijk spreken. Het kost Hem niet alleen ‘iets’, maar ons ook. Er is in het Oude Testament een lijn te bemerken, waarin een of andere Vijand steeds meer van Gods lieve schaap afhapt. Adam, de mensheid, wordt Noach, wordt Abraham, wordt Israël. Van zijn twaalf stammen worden er tien afgebeten. Als vervolgens ook Juda in ballingschap gaat, blijft er nog slechts de belofte van een ‘rest’ over. Totdat ook die rest nog alles ontnomen wordt, en er slechts die Ene overblijft, die de wet vervult. Die Ene is het stukje van het oor. Hoe verschrikkelijk het is om gered te worden, weet Hij als geen ander.

Uit dat ene stukje van dat ene oor liet God de Nieuwe Mens groeien, met al zijn leden. Gered worden is gedoopt worden, begraven worden. Servatio is mortificatio, als volk en als individu. Wat opstaat is zo nieuw, dat je niet weet wat je zult zijn. Wat je wel weet, is dat alleen wat in Hem is, gered zal worden. Daar zit niet veel van ons bij. Een andere provinciaal kon het ook zo plastisch zeggen als de boer Amos: ‘Wanneer je oog je ergert, ruk het uit en werp het van je, want het is beter met één oog in het Koninkrijk binnen te gaan, dan met twee in het eeuwige vuur geworpen te worden.’ Als we daaraan gehoor geven, houden we hooguit een stukje van ons oor over. God geve dat wij daarmee mogen blijven horen.

Willem Maarten Dekker