Politiek en waarheid
POLITIEK EN WAARHEID
De Irak-oorlog is van begin af aan omringd door halve waarheden, verkeerde informatie en leugens. Recente uitspraken van de voormalige minister van buitenlandse zaken Ben Bot in NRCHandelsblad, gevolgd door onduidelijke excuses tegenover de minister-president Balkenende, maken dat nog eens duidelijk. Ik hoef dat, denk ik, niet nader toe te lichten. Het heeft genoeg aandacht gekregen in de media.
Ik schrijf dit niet om een politiek inzicht te propageren, maar wel om, met deze actuele aanleiding, wat meer op afstand na te denken over waarheid en politiek en in die context over de kerk van Hem die zegt: ‘Ik ben de waarheid’. Politiek inzicht wordt wel mee door bovengenoemde feiten bepaald, maar voor een oordeel moeten veel meer gegevens worden meegewogen. Dat doen we dus niet. Het noemen van de naam van Machiavelli in misschien al genoeg om ons te doen beseffen dat de vraag naar waarheid en politiek van veel oudere datum is, en dat de Irak-oorlog met alles daarom heen alleen een nieuw voorbeeld van het probleem is. Daarom nemen we eerst afstand. Dat doe ik hier door aandacht te vragen voor een klein gedicht van Leo Vroman dat hieronder wordt afgedrukt. U vindt het in zijn bundel De godganselijke nacht (1993)
DOE MAAR
Toe maar arme regeringen:
het hoort er allemaal bij,
de onoprechte beweringen
de ontbinding en de ontberingen
de onterende doden en wij.
Toe maar verliefde paren:
doe het nog maar eens voor mij,
dat vermengen van handen en haren
dat huilen uitpuilen en baren
en de sluitende wanden er jaren
het hoort er allemaal bij.
En kruip maar, mijn woordjes en zinnen
Als maden naar buiten, naar binnen:
Je draden die ons omspinnen
Maken alles en ieder van mij.
De politiek wordt hier getrokken binnen de natuur. Alles wat regeringen doen, met de woorden van onoprechtheid en de daden van oorlogsellende, is onvermijdelijk. Het zijn dan ook ‘arme regeringen’, ze kunnen er ook niet veel aan doen. Als je nu eenmaal regering bent, dan zit je er aan vast. Het hoort er allemaal bij. Er is geen keus. Je hebt onoprechte beweringen nodig. Je bewerkt ontbinding, chaos, en er komen onterende doden waarvoor we ons schamen. Vrijheid door en in het politieke handelen, zoals bijvoorbeeld Hannah Arendt dat beschrijft, krijgt hier geen stem, en daarom geen werkelijkheid.
De geschiedenis bestaat in het voortgaan van de natuur en die gaat door met een eigen kracht en werkelijkheid. Dat geldt ook, gelukkig maar!, waar extase en verrukking aanwezig zijn. Kijk naar het liefdesspel dat niet vaak genoeg herhaald kan worden, zo gaat het gedicht verder. Tegenover de onterende doden komt het baren, leven bewerken. Dat hoort er ook bij.
De terugkerende titelwoorden ‘toe maar’ lijken vanuit een toeschouwerhouding te zijn gesproken. In het gedicht blijkt dat bij de oproep nog eens het liefdesspel te spelen ‘voor mij’ . Zo leg ik ook het ‘wij’ in de vijfde regel uit, waar als het ware tegen de arme regeringen wordt gezegd dat ‘wij’ er ook nog zijn en het allemaal wel zien. Is de wetenschapper Vroman niet een objectieve waarnemer van het biochemische levenspatroon?
Naar deze toeschouwer blijkt in de slotwoorden radicaal betrokken te zijn bij dit gebeuren. Zijn ‘woordjes en zinnen’ doen ook mee in dit natuurgebeuren. Poëzie is ook natuur, ‘als maden’. Tegelijk suggereert de laatste strofe ook een ruimte, een lichaam, een lijfelijk bestaan dat in het geding is. De onvermijdelijkheid – van ‘arme regeringen’, liefdesspel en ‘woordjes en zinnen’ van de dichter inclusief zijn eigen lijfelijk bestaan – is opgenomen in de totaliteit van ‘alles en ieder’.
Nu gaat het mij niet om een literaire analyse van het werk van Vroman of om een poging van hem een cultuurfilosoof te maken. Het gaat er wel om dat velen de politiek beleven zoals hier wordt verondersteld, en dat die ‘velen’ ook in mij schuilen en onder ons wonen. Onze intellectuele, altijd pratende en beschouwende vriendenkring, of de kritische krantenartikelen kunnen dat maskeren. Maar hoe moeten de arme drommels in onze wereld, en de op enig moment cynisch geworden intellectuelen, anders overleven? Toe maar arme regeringen, jullie kunnen er ook niets aan doen, of je nu links of rechts gaat, of er nu een procentje bij komt of af gaat, – het maakt eigenlijk allemaal niets uit. Het harde of op kousenvoeten sluipende geweld van de geschiedenis komt over ons als een natuurramp. Ik herken vluchtelingen, maar ook de achter beveiligde omheining wonende kapitalisten die hun ongeluk gaan herkennen. Ik zie de velen die niet meer gaan stemmen, en de menigte zwevende kiezers. Er is nu eenmaal niets aan te doen. We zijn machteloos. Daar geeft de tedere en lichtvoetige toon van Vroman enige verzachting.
Bij Machiavelli staat de politieke leugen nog in het kader van een politieke ethiek. De deugd van een duidelijke krachtdadigheid is nu eenmaal noodzakelijk om als ‘staat’- wat dat in zijn tijd dan ook voorstelde – stand te houden, en per slot van rekening zal de hele gemeenschap daarvan profiteren. Is het noodzakelijk te liegen, dan is dat ‘om bestwil’, ten bate van het gemenebest. In het gedicht van Vroman is er geen menselijke beslissing van betekenis meer, ieder ethisch kader ontbreekt. Het gebeuren van de politiek overspoelt ons en alle spelers in dat spel evenzo. Met deze diagnose wil ik geen ethische verontwaardiging uitspreken, maar een levensgevoel begrijpen.
Moet de kerk wel die verontwaardiging laten horen? Heel de Schrift roept ons op tot waarheid en waarachtigheid. Toen de macht van het nationaalsocialisme in 1945 gebroken was en een nieuw, democratisch Duitsland moest worden opgebouwd, heeft Karl Barth met zijn analogie-leer een lijn getrokken van het Bijbelse pleidooi voor licht, helderheid en waarheid naar een kerkelijke inzet voor een democratisch, open en transparant politiek bewind. Ik houd het ervoor, dat deze bijdrage aan de politiek in de naoorlogse tijd een zegen is geweest en heb er geen behoefte aan hem af te vallen, maar zou nu toch andere dingen willen zeggen. Kort gezegd: er is mijns inziens minder behoefte aan strategisch, en meer behoefte aan argeloze en incidentele reacties. Het kind dat uitriep dat de keizer geen kleren droeg, was niet bezig met een discussie voor of tegen de monarchie. Het zag wat ieder zag en wist. Maar niemand zei het. Zulke kinderen hebben we nodig in de prediking en het getuigenis van de kerk. Dat is mijn stelling. Met een ander verhaal: van de communist Koejemans, die nar de oorlog ’40-’45 lid van de Doopsgezinde Broederschap is geworden, hoorde ik ooit vertellen dat hij in de oorlogsjaren naar de kerk ging omdat naar zijn zeggen dat de enige plek was waar nog de waarheid werd gezegd.
Als de kerk voorbede doet voor overheden kan zij niet politiek overlaten aan natuurkrachten die mensen, politici en niet-politici, buitenspel zet. Integendeel, het gaat in de voorbede juist om de handhaving van menselijke verantwoordelijkheden. Die zijn ons veelal te groot, ja zeker, we zijn er veelal weinig of niet tegen opgewassen, maar die verantwoordelijkheid dragen we. Daarom roepen we onze God aan. En daarom moet er wel eens geroepen worden: je draait en je liegt! Want anders zijn we aan passiviteit en wanhoop van de burgers uitgeleverd en stimuleren we politici tot willekeur zonder verantwoording.
Maakt dat de kerk niet te politiek? Ik houd het omgekeerde voor waar. Als de kerk weigert de waarheid die iedereen kan zien, zoals de woorden van het evangelie ook keer op keer een overweldigende klaarblijkelijkheid hebben, dán en dan júíst levert de kerk zich uit aan politiek, namelijk aan deze politiek als een spel van natuurkrachten en onvermijdelijkheid. In die zin zijn wij vaak veel politieker dan we willen weten. Daartegen werkt alleen de waarheid. ‘Maar alles wat door het licht ontmaskerd wordt, wordt openbaar…’(Ef. 5,15)
W.L. Dekker