De wedergeboorte van de idioot
DE WEDERGEBOORTE VAN DE IDIOOT
Dat de doop in het Nieuwe Testament een bad genoemd wordt, is genoegzaam bekend. ‘Het bad der wedergeboorte’, wordt aan Titus geschreven. Berkhof vermijdt zelfs de term ‘doop’ en heeft in plaats daarvan ‘het bad’. Dat klinkt nu wat ontmythologiserend, passend bij de no-nonsense taal van dertig jaar geleden. Maar het is een feit dat gedoopt worden iets heeft van: in bad gaan. De catechismus neemt het over als hét beeld voor de doop (zondag 26-27), meer dan de andere metaforen die er in het Nieuwe Testament ook voor te vinden zijn.
Nu denkt de Heidelberger bij de functie van het bad aan: wassen. Je gaat in bad om schoon te worden. Dat zal altijd zo geweest zijn en natuurlijk speelt het vandaag nog. Maar dan komt toch het beeld op van de wekelijkse schrobbeurt in de tobbe. Dan zag het water ook echt zwart als je er weer uit kwam.
In bad gaan heeft voor ons vooral een andere functie. Schoon worden kan op andere manieren ook nog wel. De dagelijkse douche werkt ook. Maar in bad gaan heeft iets speciaals, iets extra’s. In bad ga je niet om schoon te worden, maar vaak in de eerste plaats om te ontspannen. Om tot rust te komen. Het water brengt je in een andere wereld, je keert in jezelf en treedt toch ook uit jezelf, de wereld van de geest in, naar oeroude tijden terug of naar andere mogelijke werelden.
Hoe zalig dat kan zijn, heeft Maria Vasalis uitgedrukt in het onsterfelijke gedicht ‘De idioot in het bad’.
Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen,
haast dravend en vaak hakend in de mat,
lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen,
gaat elke week de idioot naar ‘t bad.
De damp, die van het warme water slaat
maakt hem geruster: witte stoom…
En bij elk kleedingstuk, dat van hem afgaat,
bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom.
De zuster laat hem in het water glijden,
hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst,
hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorst
en om zijn mond gloort langzaamaan een groot verblijden.
Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden,
zijn dunne voeten staan rechtop als bleke bloemen,
zijn lange, bleke beenen, die reeds licht verdorden
komen als berkenstammen door het groen opdoemen.
Hij is in dit groene water nog als ongeboren,
hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen,
hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren
en hoeft de dingen van de geest niet te begrijpen.
En elke keer, dat hij uit ‘t bad gehaald wordt,
en stevig met een handdoek drooggewreven
en in zijn stijve, harde kleren word gesjord
stribbelt hij tegen en dan huilt hij even.
En elke week wordt hij opnieuw geboren
en wreed gescheiden van het veilig water-leven,
en elke week is hem het lot beschoren
opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.
Ik las dit gedicht op de middelbare school, het was een van de weinige gedichten waar je niet om heen kon. Maar dat je het gedicht ook kunt lezen als gaande over de Heilige Doop, ontging mij toen. Als ik de verklaringen op internet lees, ontgaat het de meeste mensen nog steeds. Daar wordt wel gewezen om de symboliek van terugkeer naar het veilige, die in het gedicht te vinden is. De idioot beleeft in het bad een terugkeer naar het water van de baarmoeder. Dat is de ‘oud vertrouwde droom’, daarom is hij in dit water nog als ‘ongeboren’. En hij gaat niet alleen terug naar de moederschoot, maar ook naar de eerste dagen als geborene. Hij zucht, ‘als bij het lessen van zijn eerste dorst’, aan moeders borst.
Wanneer het gedicht zo gelezen wordt, ontgaat ons echter dat Vasalis ook spreekt van een doortocht naar een veilige toekomst. In het bad komen de ‘benen, die reeds licht verdorden’ tevoorschijn als ‘berkenstammen’. De idioot wordt duidelijk voor even genezen van zijn verdorrende bestaan. Nu is de berk al in voor-christelijke tijd een symbool van het nieuwe begin, en dat lijkt me hier mee te spelen. De idioot gaat niet alleen terug naar het goede van vroeger, hij gaat meer nog vooruit naar het nieuwe dat als een belofte in het bad verscholen ligt. In de laatste strofe komt dat nog eens heel duidelijk naar voren: in het bad wordt je ‘opnieuw geboren’. Dat lijkt in spanning te staan met het eerder genoemde, dat de idioot in het bad juist is als ‘ongeboren’. Maar die dubbelheid is precies wat het bad doet: het brengt terug naar een leven vóór dit leven het brengt naar een leven ná dit leven.
Toch is dit alles maar een moment. Want dat betreft kun je het gedicht, vanuit de laatste regels, ook heel cynisch lezen: de idioot blijft ondanks alles toch een arme, bange idioot. Het bad helpt hem eigenlijk niks. Het is de illusie van het moment.
Ik waag het erop anders te lezen, vanuit de eerste regel van de laatste strofe: en elke week wordt hij opnieuw geboren. Het bad is de eigenlijke continuïteit in het bestaan van de idioot. Steeds weer wordt zijn leven zo onderbroken, dat er iets van genezing plaatsvindt. Het momentane van het bad is niet de tijdelijke illusie, maar is, om het Kierkegaardiaans te zeggen: het Ogenblik. Is er ooit Eeuwigheid op een andere wijze dan op de wijze van het ogenblik?
Op de basisschool had ik een vriendje, en dat heette Idio. Hij kwam van de Kaapverdische eilanden en het zal daar vast een normale naam zijn. Maar je kunt wel raden hoe het in Rotterdam-West ging. Zijn naam werd natuurlijk: Idioot. Het jochie had weinig geluk. Opgegroeid in een ‘kansarm’ milieu. Hij had ook het ongeluk niet al het onrecht van deze wereld zomaar te aanvaarden. De inbreker thuis ging hij, negen jaar oud, persoonlijk te lijf, wat hem behoorlijk verwondde. Na een voetbaltraining werd hij bewerkt met een stroomwapen. Ik zag een keer vanuit het raam hoe de grote jongens hem aftuigden. Ik greep niet in. Ik ben geen Kierkegaard, maar schuldig voel ik me nog wel.
Ik voel me met de Idio’s en idioten van deze wereld meer verbonden dan met de yuppen en gelukzaligen. Is dat een pathologische neiging om altijd te kiezen voor de underdog? Of is het een besef dat geloven een bijzondere vorm van idioot-zijn is? Idioot-om-Christus-wil, zegt Paulus ironisch tegen de sofisten in Korinthe (1 Kor. 4). In dit gedicht verwijst dus niet alleen het bad mij naar de doop, maar ook de idioot. Alleen idioten gaan in het bad van de doop. Alleen zij kunnen het Ogenblik beleven. Daar ‘hoeft hij de dingen van de geest niet begrijpen’.
Geloven is allereerst: weet hebben van dit bad, van dit ogenblik. Dat is het, nog voordat het begrip wordt, voordat het gevoel wordt, voordat het daad wordt. Altijd weer is de theologie bezweken voor de verleiding om dit primaire gebeuren op te laten gaan in het doen (Kant), in het weten (Hegel) of in het innerlijk (Schleiermacher). Maar dat is allemaal na-praten, het na-praten van de idioot die weer het bad uit is. Dat moet gebeuren, maar laten we niet denken daarmee het bad zelf te hebben begrepen. Theologie is na-denken (Barth) en dat betekent ook: altijd te laat komen.
Is er voor de idioten van deze wereld hoop? Als de kerk een plek van idioten wil zijn wel. Als de kerk haar doop wil verstaan als het bad, waarin wij teruggaan naar het ongeschonden leven vóór dit leven, het paradijs, het ‘groene water’ waar wij nog ‘ongeboren’ zijn. Én meer nog: als het bad waarin wij op een niet-reflexieve wijze ‘ervaren’ wat het is om te zijn die we nog niet zijn – ‘berkenstammen die door het groen opdoemen’.
Nog één punt: je kunt maar één keer gedoopt worden, maar in dit gedicht gaat het over een idioot die ‘elke week’ in bad gaat. Dat wordt zelfs tweemaal gezegd. Het lijkt me dat Vasalis daarmee een hint geeft dat het hier niet alleen over de doop gaat, maar ook over de zondag, over de eredienst. Het is een aanmoediging elke zondag te verstaan als een kans om ‘opnieuw geboren te worden’. Volgens Luther is het christelijk leven een ‘elke dag uit je doop kruipen’, dus waarom niet in ieder geval elke week.
Laat de kerk in Gods naam een plek mogen zijn waar de idioten van deze wereld elkaar ontmoeten. Tegenwoordig heb je van die hele mooie logo’s met diep doordachte symbolen of vrolijke levenslustige mensen, die je toelachen. Ze zijn bestemd om zo zichtbaar mogelijk in, aan, op en bij de kerk te verspreiden. Ik zou liever hebben dat er op de gevel stond: “Genootschap van de idioten om Christus’ wil. Hier kunt u elke week in bad.”
De idioot die uit bad komt, moet in zijn ‘stijve, harde kleren’. De zachte, onbedorven naaktheid moet bedekt. Geen wonder dat hij steeds even moet huilen. Ook dat getuigt van inzicht in de geloofservaring. Uit de kerk in de wereld komen, is niet fijn zoals de PKN wil doen geloven. Het begint altijd met verdriet omdat het Ogenblik niet vastgehouden kan worden. Wie dat verdriet niet begrijpt, heeft de wereld ook niets te melden.
Ik ben graag zuster, een idiote zuster die idioten het bad in helpt. Dat is de eer van het ambt.
Willem Maarten Dekker